maandag 18 mei 2020

Meer is in ons


Over ‘De kus van Dabrowski - Chris Van Camp’





Boeken die me bij m’n nekvel pakken, doordat ze me bij ’t lezen het gevoel geven dat ze over mij gaan, worden door mij meermaals ter hand genomen. Zo heb ik dit voorgehad met het werk van H. Miller, Y. Mishima, J. Tanizaki, A. Moravia, M. Kundera, L-F. Céline, - schrijvers van wie, hoewel ze zeer van mij verschillen en in een totaal andere wereld leven, hun proza me al zo bekend is dat ik het ondertussen wel voor gezien houd. Na lezing van Chris Van Camps autobiografische notities De kus van Dabrowski legde ik dit werk met hetzelfde voornemen binnen handbereik. Haar boek ‘deed’ me wat. Hierbij wil ik het niet hebben over het feit dat een fragment me zo diep ontroerde dat er tranen aan te pas kwamen (wat me bij het lezen zelden overkomt) of verscheidene keren verleid werd tot een spontane glimlach. Er is meer. Dit ‘meer’ zie ik in de inhoudelijke tussenkomst van Dabrowski, aan wie Van Camp in haar titel refereert, in de eerlijkheid waarmee zij haar observaties als levensecht beschrijft en analyseert, maar vooral in het liefdevolle mededogen waarmee zij haar uitgetekende portretten de revue laat passeren.
Laat ik beginnen bij het eerste hoofdstuk. In plaats van kennis te maken met het begin van een verhaal, had ik meteen de verrassende indruk of er voor mijn neus een legpuzzel met duizend stukjes op tafel werd gegooid. En wat doe je met die kleine dingetjes? Je stelt ze geduldig samen, wat in dit geval aanvankelijk behoorlijk wat inspanning vergde, temeer daar Van Camp het verleden zonder enige chronologie en met enkel een lege alinea als overgang naar het heden voortdurend door elkaar laat lopen. Daarnaast gaat zij erg introspectief te werk, waardoor haar nochtans rake beschrijvingen van mensen, gebeurtenissen, leefwerelden je bij details vasthouden die het soms moeilijk maken de stukjes direct binnen een juiste context te plaatsen. Tenminste, zo verging het mij. Bij het eerste stukje dat ik beetpakte, werd ik meteen geconfronteerd met de kleuren van woede en opstandigheid zonder dat daarop een direct antwoord wordt gegeven, zodat je je afvraagt waar die vandaan komen. Met het vorderen van de puzzel komt echter langzaamaan een totaalbeeld tot stand. Terwijl de schrijfster haar stervende moeder tijdens ‘r laatste dagen bijstaat, beleeft zij opnieuw haar jeugd en de vele pijnpunten van hun moeilijke relatie: het hoofdthema. Naast rake beschrijvingen van de mensen in haar omgeving, bevat de legpuzzel eveneens tal van vintagebeelden van het familiale, kleinsteedse buitenleven met de hierbij horende plaatselijke toestanden waarin zij is opgegroeid; zeer herkenbaar, vaak hilarisch ook voor al wie ooit met gelijkaardige gebeurtenissen uit de jaren 70 te maken heeft gehad.
Zoals het bij een legpuzzel past, heb ik er geduldig mijn tijd voor genomen. Dit kwam deels omdat ik me in dezelfde periode, om de elegante Franse taal wat machtiger te worden, met mondjesmaat aan L’ étranger van Albert Camus (verschenen in 1942) had gewaagd. Ik weet niet of het komt door die gelijktijdigheid: mij trof een zo merkwaardig verband tussen de inhoudelijkheid van beide boeken, dat het me bijna voorkomt of dit geen toeval kon zijn.
In L’ étranger staat het hoofdpersonage terecht voor moord, gepleegd terwijl hij in z’n eentje onder de verschroeiende Algerijnse zon langs het strand loopt en daardoor in een verdwaasde toestand raakt, met als gevolg dat hij vier kogels afvuurt op een Arabier die zijn vriend tijdens een eerdere wandel, diezelfde dag en langs datzelfde strand, met een mes had verwond. In de rechtszaal wordt hij echter zwaarder dan op deze daad afgerekend. Aan de hand van allerlei bijkomstige feiten, zoals de teraardebestelling van zijn moeder enkele dagen tevoren, waarbij hij ten gevolge van vermoeidheid en als zwijgzaam type door zijn houding bij de rouwende aanwezigen van onverschilligheid zou hebben getuigd, wordt vooral zijn gebrek aan moraal op de rooster gelegd. Nog andere bezwarende feiten die hem in de ogen van de openbare aanklager en de jury beschrijven als een ‘onmens’ die de doodstraf verdient, zijn onder meer zijn toevallige kennismaking en afspraak met een jonge vrouw, met wie hij, zonder enige rouwperiode in acht te nemen, de volgende dag al uit zwemmen gaat en een bioscoop bezoekt voor een komische film met Fernandel. Verder is de man wiens vuurwapen hij heeft gebruikt een pooier met wie hij vriendschappelijk omgaat. Als het na de pleidooien de beklaagde wordt toegestaan om zelf het laatste woord te nemen en daarbij, zoals het hof van hem verwacht, verzachting had kunnen inroepen door van zogenaamde oprechte spijt te getuigen, doet hij er ongewild nog een schepje bovenop. In alle eerlijkheid herhaalt hij dat de langdurige hitte van de zon boven het strand en de zee zijn hoofd danig in verwarring had gebracht, - een verklaring die in de rechtszaal met hoongelach wordt onthaald.
De beschuldigde houdt van het leven. Dit wordt met grote gevoeligheid gesuggereerd door de manier waarop hij later, wachtend op zijn executie, oor heeft voor de sfeervolle stadsgeluiden achter de tralies terwijl hij ‘s avonds naar buiten kijkt, naar de kleurenpracht in de lucht boven de zee en het mediterrane landschap. Desondanks ziet hij er geen heil in als hem op de valreep alsnog gratie wordt verleend. Alleen de dood geeft zin aan zijn leven, - niet het feit dat het met pakweg twintig jaar zou verlengd worden. Als je dood bent doet niets er nog toe. Hoe een mens zich ook inspant voor eer, geld, wijsheid, roem, kennis; hij kan niets bereiken of bekomen. Dus houdt de veroordeelde zich aan de essentie en kijkt niet verder dan de laatste stappen onderweg. Ik denk dat het Camus bij het schrijven van dit boek om deze bittere waarheid, die voor iedereen geldt, te doen was. Wij zijn allemaal veroordeeld. Enkel het bewustzijn dat elke stap ons dichter brengt naar het schavot, maakt die stap doorleefder. Desondanks wil ik, zoals de meeste mensen graag tegen deze redenering ingaan. Het leven is al kort genoeg. Het is mooi voor wie erin slaagt tevreden te zijn met zijn lot. En voor zover we weten, is dit leven ook het enige. Reden om het lot dankbaar te zijn voor elk uitstel van executie.
Een andere, ook vaak ontkende waarheid, is dat elke persoonlijkheid uit meerdere lagen bestaat. Je zou het als een verrijking kunnen beschouwen dat je, meegesleurd en beïnvloed door dagelijkse gebeurtenissen, de ene dag zus bent, een kwartier later zo. Maar bang door sommige van die aspecten in verlegenheid of ongunstig daglicht te worden geplaatst, wordt de voorkeur gegeven aan een gepolijste buitenkant, wat het mogelijk maakt van zichzelf of de ander een psychologisch portret op te hangen, zoals dat gebeurt met een foto binnen een lijstje aan de muur. Zo krijgt elk individu te maken met conventionele gedragspatronen die, ter wille van een vlotter sociaal contact ook, evengoed van hem worden verwacht als hij van de ander.
Hoe dit soort van immateriële aankleding eruitziet, wordt door de samenleving zelf bepaald. Doordat zij afhangt van plaats, tijd, cultuur, is zij veranderlijk, - om niet te zeggen dat zij zelfs hier beantwoordt aan modebeelden. Een halve eeuw geleden werden de heersende gedragspatronen veelal nog ingegeven door religie en traditie. Gehersenspoeld door de consumptiemaatschappij lijkt onze buitenkant vandaag minder fatsoenlijk dan voorheen. Mensen baseren zich hoe langer hoe meer op het burgerlijke wetboek met al zijn achterpoortjes. Zolang je je belastingen betaalt, je je niet bezondigt aan valsheid in geschrifte, niet zonder vergunning met een vuurwapen rondloopt, op je hoede blijft voor ‘pooiers’ of ander crapuul, je geen plastic bij het tuinafval gooit, wordt je zakelijk veel succes toegewenst: een stimulans om in het bezit te komen van een leugenachtig, door ijdelheid ingegeven prestige door meer geld en goederen te verwerven dan men ter wille van een behoorlijk levensonderhoud nodig heeft.
Ook in De kus van Dabrowski vormen die verborgen lagen het hoofdthema. De nood om hiervoor uit te komen, laat zich vanzelfsprekend sterker gevoelen in familieverband dan in het openbaar tegenover vreemden. Want als een moeder en haar dochter elkaar de waarheid niet durven zeggen, wie dan wel? Hier zit de moeilijkheid vooral in het feit dat zij beiden tot een andere generatie behoren en beiden opgezadeld zitten met verwachtingspatronen waaraan zij voor zichzelf of de ander niet kunnen voldoen. Het kind en jongmeisje dat alles in het werk stelt om de moeder te behagen, krijgt een vreselijke knauw als het erachter komt dat zij binnen het huwelijk van haar moeder een bastaard is; een facet waarvoor de moeder, mede door haar jarenlange buitenechtelijke relatie, door de dochter ter verantwoording wordt geroepen, maar waarvoor ze, bang door haar kleinsteedse omgeving van toen te worden veroordeeld, niet durft uitkomen.
De beschuldigde in L’ étranger is een gesloten persoonlijkheid. Of hij met angstgevoelens had af te rekenen, of hij naïef was of zo principieel voor de waarheid kiest om liever nog alle schepen achter zich te verbranden, dan zich voor zijn daad te verontschuldigen, wordt nergens gezegd. Wat wel duidelijk wordt, is wat er gebeurt als je je niet volgens het boekje gedraagt: je wordt uit de maatschappij gestoten. De beschuldigde wordt ‘de vreemdeling’ waarop de titel alludeert.
Deze angst om alleen te komen staan, behoort tot de belangrijkste menselijke drijfveren. Wellicht is hij de voornaamste oorzaak van hypocrisie, - iets waarmee de dochter in haar grote honger en dorst naar puurheid, te meer daar het om haar moeder gaat, zich onmogelijk kan verzoenen.
Niet enkel heeft een mens vele lagen; enerzijds geïnspireerd door aanstekelijke voorbeelden, anderzijds uit op het behoud van zijn vertrouwde persoonlijkheid, lijkt hij vaak een vat vol tegenstrijdigheden. Literatuur kan aan het dromen of aan het denken zetten. Zij kan maken dat je jezelf vragen stelt over alles wat misleidend, want al te gewoon, vanzelfsprekend en conventioneel schijnt. Precies zoals de moeder via boeken als M. Yourcenars Het hermetisch zwart, gevoed door hogere verwachtingen, aan de dagelijkse banaliteit probeerde te ontsnappen, treft mij het vuur waarmee de schrijfster zich als kind identificeerde met de Carmen van Bizet, - een literair icoon van onschuld en onvoorwaardelijke puurheid dat in een wereld waarin voortdurend compromissen worden gesloten, niet lang vol te houden is. Of je gaat eraan dood, zoals Gustave Flauberts heldin Madame Bovary van wie de schrijfster op latere leeftijd al even vervuld raakte. Dit had haar moeder dan weer goed begrepen: tegenstrijdigheden kunnen leiden tot zelfdestructie. Haar kind was in alles opvallend buitensporig. Vandaar haar bezorgdheid en de gespannen relatie tussen beiden.
Veel wordt de dochter duidelijk als zij bij het opruimen van haar moeders bibliotheek Kazimierz Dabrowski ontdekt en erachter komt dat diens boek ‘over positieve integratie’ ook speciaal voor haar leek geschreven. De lezer krijgt plotseling rechte lijnen en hoeken in handen waardoor de puzzel in zijn geheel op overzichtelijker wijze wordt omkaderd en in elkaar gepast. Dank zij deze Poolse psycholoog gaat de dochter inzien dat al die strijd tussen haar en haar moeder eigenlijk niet echt nodig was. Dit eenvoudige zinnetje: Wij zijn niet gewoon wie we zijn, we zijn ook wie we kunnen worden, beschouw ik als de sleutel tot haar boek. Het betekent dat we onze tekortkomingen niet moeten beoordelen, maar veeleer zien als mislukte pogingen om een beter mens te worden, of een mens met een rijkere persoonlijkheid dan jan met de pet in ons vermoedt. Uit Van Camps proza kan men afleiden dat Dabrowski’s leerstellingen er voornamelijk uit bestaan om die zogenaamde tekortkomingen in onszelf en de ander, eerder dan ze af te wijzen en te bestrijden, in te zien en op positieve wijze los te laten, waardoor de daaruit ontstane conflicten zich vanzelf oplossen. Niet veroordelen, maar begrijpen: daar komt de hele kwestie op neer. Want wij zijn niet gewoon wie we zijn, we zijn ook wie we NIET willen worden. Alle mogelijkheden liggen voor ons open.
Om te begrijpen is het nodig dat men ziet, of beter: inziet. Wie op automatische piloot door het leven gaat, kan de vinger niet op de wonde leggen. Daarmee kom ik terug op onze weg naar het schavot. De ter dood veroordeelde laat geen moment meer aan zijn aandacht ontsnappen. Hij ziet en bij de volgende stap maakt hij zich los van wat hij eerder gezien heeft. Hij onderkent een duidelijk onderscheid tussen de onomstotelijke waarheid van het heden en zijn door persoonlijke of collectieve verbeelding ingegeven projecties en verlangens, waaraan de valbijl voorgoed een einde stelt. Dit inzicht heeft niets van doen met enig groei- of wordingsproces. Men ziet of men is blind. Er bestaat geen tussenweg. Of ik erin slaag ooit de taal van Rimbaud en Baudelaire onder de knie te krijgen, hangt af van factoren buiten mijn wil. Uiteindelijk zal het ook van bijkomstig belang blijken. Met het hoofd onder een valbijl kan men immers niets bekomen. Geen persoonlijkheidsuitbreiding, niks om een hoge borst voor op te zetten. In het verlengde hiervan kan men beweren dat de waarheid ons veroordeelt tot een erg fatalistische wereldbeeld dat dodelijk verlamt, daar zij geen enkel toekomstperspectief biedt. Dit belet echter niemand om tegen beter weten in met een lach of een traan, zijn zelf gekozen weg te vervolgen. Wij leven, ademen, bouwen huizen, studeren, gaan uit werken, schrijven boeken omdat ons zolang gratie wordt verleend. Uiteindelijk is dit geen verdienste van ons; wel een reden om in alle bescheidenheid uit te voeren wat voor ieder van ons is weggelegd: een gevolg van gehoor geven aan de roep van je diepste aard, ondanks het onbekende lot en je beperkte tijd op aarde. Van zijn beelden zei Michelangelo dat ze al in het marmer vervat zaten. Hij diende enkel de overtollige steen weg te hakken. Schrijfster Chris Van Camp heeft met grote aandacht en gevoeligheid geluisterd naar wat in onze contreien leeft en beweegt, naar wat er tussen de mensen gaande is. Onverschrokken heeft zij op haar taal ingehakt. Zo diep en kundig dat de betrokkenheid bij het afscheid van haar moeder wordt uitgetild tot een universeel gegeven.

Robert Baeken - Antwerpen, 17 mei 2020

Fragment uit OORLOGSLANDSCHAPPEN Een kroniek

Persbericht: Op 19 december 1915 werd een oude vrouw onwel nadat ze voor het magazijn van het HVC (hulp-voedsel-comité) in de Renier Sniedersstraat uren in de rij had staan wachten in de bittere kou. Binnengedragen in een herberg overleed ze enkele uren later.
Het vervolg ervan werd in deze historische roman aldus verwerkt:

Hoor, ik sla alweer een deeltje van ’t verhaal over. Luisterende mensen hebben er immers geen boodschap aan te vernemen dat ik drie keer tegen het loketvenster diende te tokken aleer die non mij, door haar kap op te richten, enige aandacht schonk. Want in dit leven gaat het toch om de essentie, - de bedoeling achter alles, - nietwaar? Mij persoonlijk ging het om die éne, ondertussen hoe langer hoe belangrijker geworden vraag. Onder stijgende spanning kwam ik ermee op de proppen. Gewoon omdat ik met die oude vrouw te doen had. Uit medeleven. Eerlijk waar. ‘Hoe gaat het met de weduwe Marie Ceulemans?’
   ‘Wie, zeg je?’
   ‘De vrouw is hier twee uur geleden binnengebracht. Ceulemans Marie!’
   ‘Het spijt me, mijnheer. Een kwartier geleden is zij aan uitputting bezweken. Ben jij haar zoon?’
   Aan uitputting bezweken. Het klonk niet eens een octaaf hoger. Door de vraag of ik haar zoon was, won het moment ietwat aan tragiek, dat zeker. Niettemin had dit kurkdroge vernemen van het abrupte levenseinde van deze vrouw me gechoqueerd. Mijn gevoel zei me dat het anders moest. Plechtiger. Als je zo ‘n uitspraak in een filmzaal hoorde, zou van de pianist die de gebeurtenissen op het witte doek begeleidt, bij deze uitzonderlijke gelegenheid geëist worden ferm uit de hoek te komen door datzelfde moment de toetsen loodzwaar aan te slaan. Maar in het dagelijkse leven zit er natuurlijk nooit een man achter zijn piano op het gebeuren toe te kijken. Deze non ziet de dood dagelijks in de ogen. De grootste ramp wordt je door haar eenvoudigweg medegedeeld: haar toon vergelijkbaar met die van een treinconducteur in een station. Ook deze man beperkt zijn uitleg tot het perronnummer en tegen welk uur de reiziger zich daarheen moet begeven. Wat een mens ook overkomt, er is zelden - ik gebruik eventjes een term die voor de oorlog in zwang begon te raken - ‘psychologische’ begeleiding. Bij het gewone volk wordt alles recht voor de raap gezegd, ook al kan het, zoals met het weergalmende wapengekletter om ons heen wel vaker te horen is, soms wel eens om een iets dramatischere toonaard gaan; bijvoorbeeld als aan een lange rij van uitgehongerden wordt medegedeeld dat de voedselvoorraad niet eerder dan volgende week zal worden aangevuld.
   Toevallig was daar de komst van de dochter. En die bracht mijn verhaal, waarop ik zoals die teleurgestelde bioscoopbezoeker tot dan geduldig had zitten wachten, onverwachts nog tot een bevredigend einde. Achter mijn rug hoorde ik haar onbeheerst huilend de trappen afstormen. Verbaasd keerde ik me om. Jammer, er waren geen omstaanders. Als zij hiervan getuige waren geweest, hadden zij met een bevrijdend gebaar eindelijk hun zakdoek kunnen bovenhalen!
   Volgens haar reactie had de dochter me herkend als één van de barmhartige Samaritanen. Zich geen raad wetend met haar verdriet, stortte zij zich met haar van huilen verkrampte gezicht tegen me aan, zodat ik geen keuze had dan tegemoetkomen aan wat een normaal mens als zij onder dergelijke omstandigheden van een ander normaal mens als ik mocht verwachten: zachtjes mijn armen omheen haar schouders slaan om dat lijdende lijf een tijdlang troostvol te wiegen.
   Vele kijkers zouden hierna voldaan zijn, hun snotzakdoek opbergen en tevreden naar huis keren bij de gedachte dat dit leven ondanks alle tragiek waarin zij zich tijdelijk hebben ingeleefd, - ja, eigenlijk juist daardoor, - toch wel de moeite waard is. Tot een volgende keer zouden zij weer gewapend zijn om de dagelijkse banaliteiten van zichzelf en hun naasten erbij te nemen, te verduren, te overleven. Meestal blijven er ook altijd enkele toeschouwers zolang zitten tot het doek voor hun neus dichtschuift. Zo konden zij nog juist zien wat er gebeurde toen ik een einde maakte aan de omhelzing door de jonge vrouw met beide handen bij de schouders te pakken. Tot de laatste snik konden zij horen wat ik in haar gezicht zei. Hoewel mijn woorden ver van dramatisch klonken, lag hun betekenis uiterst gevoelig. Ik vroeg haar naam.
   ‘Ria!’ Het klonk als een uitnodiging, als het begin van een nieuw verhaal waarvoor heel wat belangstellenden volgend jaar, of misschien zelfs volgende week al, in het vooruitzicht een heerlijke avond met dezelfde personages weg te dromen, tegen betaling zouden terugkomen. Helaas is alles op het witte doek fantasie! Er bestond nog lang geen vervolg. Ria en ik waren hier alleen. Niemand kon ons horen. Niet de non achter mijn rug. Niet soldaat Johann die een eindje verder met gestrekte armen geeuwend uit zijn dutje ontwaakte.
Synopsis

Oktober 1914. Op een klein stukje na is België volledig door het Duitse leger onder de voet gelopen. Turnhout, een provinciestad grenzend aan het neutrale Nederland, wordt een verzamelplaats van vluchtelingen. Met behulp van plaatselijke gidsen proberen zij de door Duitse wachtposten streng bewaakte grens over te steken. Onder hen duizenden kandidaat-soldaten om zich bij het geallieerde leger te voegen. Voor hen organiseerde de Franse verpleegster Fanny Aubergé, voorzitster van de plaatselijke Rode Kruisafdeling, menige wijkplaats. Tot ze werd verraden door de op haar medewerkster verliefde conciërge. Bezijden dergelijke in de roman verwerkte historische gegevens, hecht de auteur evenveel belang aan meer alledaagse gebeurtenissen; zoals de inkwartiering van Duitse soldaten bij burgers of de collaboratie van een aantal activisten, met Vlaams zelfbestuur als doel. Tegen de achtergrond van Duitse overheersing wordt een waarheidsgetrouw, gedetailleerd, levensecht beeld geschetst rond het moreel en de mentaliteit van de uitgehongerde bevolking, het sociale weefsel en de politieke mechanismen die de historische context vastleggen. De bede van een zwanger meisje aan een frontsoldaat om zijn vaderschap te legitimeren, met de aan zichzelf opgelegde opdracht van de protagonist Janus Duprez om haar brief persoonlijk over de grens te smokkelen, vormt één van de vele bijna kafkaiaanse rode draden in de dichte samenhang.

   Een oorlogsroman zonder de gebruikelijke heldendaden. Slechts te horen zijn vier noodlottige schoten. Het historisch decor van de Grote oorlog bevat zoveel meer dan de beschrijving van haar gruwelen.