zondag 25 augustus 2024
woensdag 7 augustus 2024
LEVEN IN DE BROUWERIJ DER LETTEREN (Essay)
De vorm
In de literaire bijlage van een krant stond dat zelfs
binnen een klein taalgebied zoals het onze jaarlijks zowat duizend prozawerken
door uitgeverijen worden afgewezen. Hun bedoelingen zijn doorgaans
hoofdzakelijk commercieel; vandaar is het begrijpelijk dat zij vasthouden aan
een soort van handelsmerk en bij voorkeur door het eigen fonds eerder gelanceerde
auteurs of bij het publiek reeds bekende namen op de markt brengen. Dit maakt
voor een onbekende auteur de kans om zonder dergelijke hulp lezers te bereiken,
volgens de waarschijnlijkheidsrekening uiterst klein.
Ik meen dat een waarachtig schrijver zich
ver houdt van zulke bedenkingen. Hij gaat aan de slag doordat hij een sterk vermoeden
heeft dat er een unieke, verborgen wereld in hem schuilgaat die, als hij erin
zou slagen deze gepast te verwoorden, beslist de moeite waard zou zijn te
worden ontdekt: eerst door hemzelf, vervolgens door de lezer. Dit vage geloof,
dat hij drager is van een unieke wereld, maakt hem in zijn eigen ogen tot een
uitverkorene. Hij maalt er niet om als anderen beweren dat alles reeds
geschreven is. Integendeel, zijn werk zal door het oorspronkelijke karakter
en de persoonlijke stijl iets volkomen nieuws aan de letteren toevoegen!
Het komt me voor dat deze uitdaging om het
met woorden zover te schoppen een gezond uitgangspunt is. Een aan ‘n uniek
stemgeluid verbonden, met bloed geschreven testament, dat is het waarop volgens
hem zijn lezers zitten te wachten!
De hiërarchie in de samenleving leent er
zich anders niet makkelijk toe om een individu het gevoel te geven dat hij unieke
kwaliteiten bezit. Sceptici, haarklievers, positivisten, houden liever vast
aan de waarschijnlijkheidsrekening. (Wat eruitziet als de som van een oneindig
aantal nullen.)
Door met pen en blanco vel aan zijn bureau
plaats te nemen, handelt de beginner dus al tegen beter weten in. Daarna rest
enkel nog de vraag of hij zijn vlijt, ongeacht het feit dat zijn werk bij het
publiek aanslaat, redenen heeft om in zijn roeping te blijven geloven.
Men kan ervan uitgaan dat de werkelijkheid,
juist doordat zij vlietend is, weinig voldoet aan de menselijke verwachtingen,
dat zij geen diepere en blijvende betekenis bevat, dat zij oppervlakkig lijkt,
leeg, banaal, chaotisch, absurd, bruut, triviaal, vormeloos en altijd afhangt
van een stom toeval. Men kan hier zelfs aan toevoegen dat de werkelijkheid,
juist doordat zij voortdurend anders voorkomt en dus niet echt gedefinieerd of
beschreven kan worden, zelfs niet heus bestaat.
Op dit gegeven waaraan niemand een touw kan
vastknopen, vallen we onvermijdelijk steeds terug! Vermoedelijk ontspringt
hieruit juist de menselijke behoefte om een vorm te scheppen die niet aan
causale veranderingen onderhevig is. Deze veranderingen zouden dan moeten
worden ingedamd om zo tot een vorm te komen die, in tegenstelling tot de vlietende
werkelijkheid, in een pure, ongewijzigde staat bewaard kan blijven, ofschoon
zij meestal toch naar die vlietende werkelijkheid refereert. Zo wordt met behulp
van de verbeelding een in letteren gestolde droom aan de dagelijkse realiteit
toegevoegd. Hoewel zonder tussenkomst van de handelsmarkt artistieke creaties doorgaans
weinig brood op de plank brengen, worden sommige kunstuitingen toch wel door
heel wat mensen als een primaire behoefte aangevoeld en geapprecieerd.
Ongetwijfeld draagt deze nood om naar zoiets als een tekst of kunstwerk terug te
grijpen, bij tot het maatschappelijke gedragspatroon om slechts een beperkt
aantal van die toevoegsels van een aureool te voorzien, waardoor ze verheven
worden tot een product met een blijvende culturele of kunsthistorische
betekenis, om welke uitdrukkingsvorm het ook mag gaan. Dit neemt evenwel niet
weg dat smaken verschillen, zodat elkeen vrij is dergelijke waarden in vraag te
stellen, in de heersende canon mee te gaan of deze te verwerpen.
De artiest brengt een in hem sluimerende
wereld naar buiten. Zijn gevoel zegt hem: 'Ik ben een kind van de onzichtbare
innerlijkheid. Ik wil een realiteit scheppen, die niet langer aan me ontsnapt
en om die reden helemaal van mij is, een naar mijn hand gezette werkelijkheid,
die aan mijn verwachtingen en ideeën over het leven beantwoordt, die
boeiend, kleurrijk en mythisch is, - niet saai, leeg, of triviaal, - of
wellicht juist ter wille van de waarheid of om persoonlijke redenen juist wel!
Een werkelijkheid ook die een blijvende betekenis heeft, die ik als een
gebundeld geheel ter hand kan nemen. Want zo steek ik in mekaar. Zo is mijn
ware ik. En door die behoefte om helemaal mezelf te zijn en dit via een
inhoudelijke vorm te definiëren, word ik gedreven.'
Zolang er nog geen woord op papier staat, behoort
deze innerlijkheid niet tot de actualiteit, is ze bij de aspirant-schrijver
ongeschapen aanwezig; dus ook voor de buitenwereld onbestaande. Zij moet door
overdrachtelijke beelden waargemaakt worden. Natuurlijk kan dit evengoed in
andere vormen dan het schrift. Tot de oudsten behoren de prehistorische
wandschilderingen in grotten, waarop afgebeelde dieren nog steeds de tijd
trotseren. Waarschijnlijk bestond er toen ook al muziek, en werden er 's avonds
rond het vuur spannende verhalen verteld.
Zelf word ik pas door een tekst getroffen voor
zover deze naar mijn eigen innerlijke wereld refereert: een soort verwantschap
die de neutrale buitenwereld me niet lijkt te kunnen bieden. Dergelijke vorm
van communicatie kan een brug slaan overheen alle mogelijke grenzen en tijdperken.
Geen
bellettrie
Schrijvers
gaan aan de slag om gestalte te geven aan een droom. Hierbij wordt een
persoonlijk werkstuk betracht dat het meest aan hun eigen verwachtingen van
een waardevolle tekst beantwoordt. Het is evident dat de meesten in hun
beginperiode vaak onder de invloed staan van auteurs die zij bewonderen of
als een voorbeeld beschouwen.
Toen ik een jongeman was, heeft de
verhalenbundel ’Black Spring’ van
Henry Miller zowat een jaar lang als een dagelijks ter hand genomen zwarte
bijbel onder mijn hoofdkussen gelegen. Voor mij was hij de eerste auteur die
van seks, van het echte leven op straat en van zijn anarchistische kijk op de
samenleving een gevoelige, levensblijde waarheid maakte, zonder hierbij in
boekentaal te vervallen.
’Black
Spring’ werd geschreven in 1934 en verscheen pas zevenentwintig jaar later
in Nederlandse vertaling. Blijkbaar was de tijd er eindelijk rijp voor.
Vandaag leven wij in een heel andere tijdgeest. Tal van die toen nog
maatschappelijke taboes zijn ondertussen gemeengoed geworden. Zo wordt
tegenwoordig veelal met commerciële bedoelingen over seks geschreven. Dus gaat
het al niet meer om literatuur. Zelf was Miller een fervent bewonderaar van
Dostojewski trouwens. Als beginnend auteur ontwierp hij tragedies,
vergelijkbaar met 'De gebroeders Karamazow’. Tot hij op een dag zonder een
cent op zak van zijn geboortestad New York naar Parijs trok en, wellicht ten
gevolge van zijn ontheemding, uiteindelijk inzag dat diens literaire beeld niet
met de werkelijkheid strookte: ineens bleek de menselijke ziel hem te klein
voor dergelijke grootsheden, zodat dit voor hem de enige tragedie werd.
'In Parijs kwam ik tot mezelf,' schreef
Miller.
De autodidact in mij vroeg zich af wat er
nodig was opdat hij op zijn beurt tot zichzelf zou komen. Moest ik dan eveneens
de autobiografische toer opgaan en, in navolging van mijn idool, de gore
kanten van het leven en van mezelf onder de loep nemen? Aanvankelijk heb ik zoiets
geprobeerd. In drie jaar (van 1969 tot 1971) typte ik ruim vijfhonderd dichte vellen proza, waarbij mij ‘t er vooral
om te doen was via zelfonderzoek een verhalend verslag te bekomen rond de
eerste jaren van mijn huwelijk. Bellettrie mocht wel, maar ik zocht eerst de
waarheid en zou die onverbloemd weergeven, mooi of lelijk. Ik had me ingesteld
op een strak, genadeloos realisme, zoals bij Miller. Maar helaas was hiermee
geen vergelijk mogelijk. Toen ik het resultaat jaren later terugzag, vond ik
niet enkel heel wat passages onhandig geschreven; erger stoorde me de haast ondoordringbare
structuur voortvloeiend uit de opvatting dat alles wat zich eenmaal bij me als
een waarheid had aangediend, zelfs het onbeduidendste detail, ook de moeite
was om te worden opgeschreven. Als de Almachtige zich in de hemel bevindt, dan
is Zijn werk vast ook zichtbaar in de beerput, redeneerde ik. Door mijn
weigering om onderscheid te maken in wat voor mij persoonlijk reëel is, - wat
neerkomt op een weigering om mijn materiaal eigenmachtig te kiezen, - had ik
evenwel de keuze van een ander gemaakt, wat steeds de verkeerde keuze is, hoe oorspronkelijk
die ander ook mag wezen.
Want hier schuilt juist het misverstand: de
waarheid van de een is ook altijd wel de waarheid van de ander, doch slechts
tot op zekere hoogte. Zo droeg Millers anarchistische kijk vast bij tot de gefundeerde
literaire kritiek dat er onder de broeksriem ook leven is, maar evengoed kan
deze visie iemand op ‘t verkeerde been zetten.
Henry Miller was een kind van de metropool,
een marginaal, een rebel, een avonturier, een clown, een man van twaalf
ambachten en dertien ongelukken. Hij deugde wel, maar hij liep liever met zijn
menselijke gebreken te koop. In mijn ogen maakte dit van hem juist een
heilige.
Naar iemand opkijken kan echter tot
dweepzucht leiden, of alvast maken dat van die persoon of zijn werk te weinig
afstand genomen wordt. Want welbeschouwd was ik als jongen uit een provincienest,
als bewonderaar van Felix Timmersmans’ vertelkunst, als oppassende zoon van een
hardwerkende weduwe, als student die zijn leraren respecteerde en daarbij
zelfs heel wat idealen in het vaandel droeg, precies Millers antipode.
Zo konden mijn dagelijkse ervaringen naast
die van mijn lichtend voorbeeld niet anders dan zoutloos voorkomen. Geleidelijk
aan begon ik me ook te realiseren dat Miller bij het schrijven gretig gebruikgemaakt
had van allerlei uitvergrotingen of groteske verdraaiingen van de
werkelijkheid en dat de schuttingtaal waarmee hij het vaak over seks had,
eerder diende als een krachtig stijlfiguur om zijn eigen waarheid aan op te
hangen, daarmee de overtuiging uitschreeuwend dat de ordinaire waarheid op
straat de enige waarheid is.
Vanaf nu zou ik mijn waarheid minder
direct benaderen. Bij Miller kwam de erotiek, door de dingen grofweg bij hun
naam te noemen, me achteraf bezien trouwens eerder verschralend dan spannend
voor; als werd seks daardoor louter herleid tot een technische aangelegenheid,
zoals in de loodgieterij, wanneer een buis in een mof wordt geschoven.
Hierover kon boeiender verteld worden, te meer daar de inkleuring van het
leven grotendeels in het eigen hoofd plaatsvindt en vandaar meestal uiterst
persoonlijk is.
Dit leidde als vanzelf tot de drang om een
tegengestelde koers te varen door me binnen het kader van een roman eerder toe
te leggen op mythevorming, of de zuivere verbeelding: het begin van jarenlang
hard labeur dat enkel maakwerk opleverde.
Tot zichzelf komen
Wel confronteerden deze
miskleunen me vanzelf met een hoop vragen. ‘Wie is hier aan het woord? Wie ben
ik? Hoe kom ik tot mijn ware zelf?’ Vragen die enkel kunnen worden beantwoord
door aan elke valse schijn voorbij te gaan. Want de essentie van het leven kan enkel
in het heden worden gevonden, in levendige gewaarwordingen die, juist doordat
ze van voorbijgaande aard zijn, aan niemand toebehoren; een inzicht waardoor de
particuliere grens tussen hij, jij of ik, vanzelf wordt opgeheven. Door volledig
op het heden in te gaan, kwam ik tot een raamwerk, waarin ik me via individuele
gewaarwordingen evengoed in de ander kon verplaatsen. Daarmee viel de noodzaak
om tot mezelf te komen als een loodzware last van me af. Wat een zegen! Eens ik
had ingezien dat ik evengoed een ander kon zijn, voelde ik me vrij om geen
keuzes te maken en te laten komen wat vanzelf komt.
Slagen of niet, voor gedane inspanningen
bestaan geen garanties. Door geen meesterwerk te pretenderen, durft men de
nodige risico’s nemen. Bij mijn volgende romans zou ik erop vertrouwen dat de
onbewuste krachten in mij mijn teksten vanzelf naar een verrassende harmonie
zouden leiden. Zo schiep ik beetje bij beetje de nodige levensvatbare sfeer. In
het brandpunt hiervan dook Ty op, - een zich uit de maatschappij teruggetrokken
kamergeleerde bezig met het uitvoeren van wetenschappelijke experimenten.
Hij stelde zich zijn omgeving voor als een hallucinante Apocalyps. En
wellicht is die wereld om ons heen inderdaad zo verschrikkelijk, maar
weigeren we dit onder ogen te zien. Daarmee werd deze mysterieuze Geschiedenis
van Ty de neerslag van mijn persoonlijke kijk op de samenleving. Namelijk
dat er niet veel nodig is: een door verloedering en indoctrinatie ontwrichte
maatschappij, een paleisrevolutie of nieuwe oorlog, en de mensen zouden
andermaal als weerwolven tegenover elkaar staan.
Werkelijkheid en
illusie
Wellicht doordat ik me al enkele jaren in een imaginaire
wereld had ingeleefd, voelde ik hierna de behoefte om een roman te schrijven
die zich in meer bekende, hedendaagse milieus afspeelt. Daarbij nam ik als
uitgangspunt om twee tegengestelde opvattingen tegen elkaar af te wegen,
namelijk: of de beschouwing op het leven, zoals uitgedrukt in literatuur of
kunst in het algemeen, wel of niet primeert op de waarde van het leven zelf.
Hiervoor leek me een verliefde suppoost, werkzaam in een museum voor
beeldende kunsten, het geschikte medium. Maar belangrijker dan het thema,
zelfs belangrijker nog dan de kwestie welke opvatting er voorrang zou
krijgen, werd voor mij het inzicht dat literatuur louter van belang is tijdens
de creatie waarbij je, door het toeval een handje te helpen, als uitvoerder
naar psychische toestanden wordt verplaatst die het leven zelf niet altijd te
bieden heeft. Daarbij wordt het schrijven ervaren als een levend gebeuren, een
handelend vormgeven dat onlosmakelijk met het moment van de schrijfdaad is
verbonden. Het is lachen, huilen, lijden, prakkiseren, mee- en inleven. Precies
zoals in het leven van alledag, diende ik op het juiste ogenblik de gepaste
keuzes te maken. Zo zou ik mijn verhalen niet langer van tevoren uitbroeden,
maar wachten tot de appel vanzelf uit de boom valt, of minstens tot het geschikte
ogenblik is aangebroken om hem rijp te plukken. Dit kwam erop neer dat ik de
wendingen en keuzes met vertrouwen aan het verhaal zelf zou overlaten. Niet
enkel diende ik mijn wil en persoonlijke ambities opzij te schuiven; vooral
moest ik de neiging bedwingen om als een hogere macht tussenbeide te komen door
de plot cerebraal uit te dokteren en de personages te manipuleren. Voortaan
zou ik deze juist op de voet volgen. Vanzelfsprekend vraagt dit grote alertheid
voor wat het verhaal precies nodig heeft opdat het op de enige gepaste wijze
zou voltooid worden.
Waarschijnlijk om die reden ondervind ik
tijdens de beginfase telkens de grootste moeilijkheden: er bestaan dan nog te
veel mogelijkheden. Hoe meer kansen er worden benut, des te meer de schrijver
het uitvoerende knechtje wordt van zijn personages en van de intrige die hun
lot heeft opgezet. Zo werd ik gaandeweg het werktuig in de handen van een
mysterieuze macht. Maar tegelijk ging het schrijven ook vlotter. Doordat
oppervlakkige, kortzichtige gedachten geen kans krijgen om zich met de
personages te bemoeien, wordt het niet-verpersoonlijkte bewustzijn van de
gewaarwording dat alle mensen overal ter wereld en ten alle tijde met elkaar
gemeen hebben, aan het woord gelaten. De roman groeit dan spontaan, zoals een
boom naar het licht.
Een schrijver dient dieper te graven dan de
vernauwende bovenlaag van zijn denkpatronen. Telkens opnieuw moet hij zich
waarmaken, moet hij de verborgen onderlagen in zichzelf aanboren.
Vertrouwend op zijn persoonlijke smaak, gaat hij het ware levensgevoel dieper
uitspitten en het leven met zijn buitengewone verrassingen exploiteren. De
waarheid van een verhaal ligt dan niet zozeer in het feit of het echt gebeurd
is, maar psychologisch waar is voor de schrijver op het moment dat de roman vorm
krijgt, of voor de lezer wanneer hij met de neus op de tekst wordt gedrukt.
Hieruit zal onvermijdelijk blijken of de schrijver trouw gebleven is aan
zichzelf, trouw aan de wereld zoals hij die ervaart, trouw aan zijn verhaal en
de personages. Daar het resultaat een kwestie is van keuzes, maakt hij zich zo
ver mogelijk uit de voeten om de personages zelf te laten oordelen en
beslissen. De roman biedt dan de louter subjectieve kijk van de personages.
Maar juist dit strookt met de levende werkelijkheid. In dit opzicht kan een
leugen of fantasie zelfs meer als een waarheid voorkomen dan een journalistieke
weergave van feiten. De lezers hebben er trouwens geen controle over of de beschreven
gebeurtenissen al dan niet werkelijk zijn voorgevallen. Voor hen telt het vooral
of zij zich dermate kunnen inleven dat de lectuur hen verplaatst naar de
psychische toestanden van de personages, waardoor de materie hen, zoals in de
fantasie van de auteur tijdens de creatie, levensecht voorkomt.
Het leven op papier
In strikte zin is taal conventie. Maar een taal is, zo
men wil, ook kneedbaar. Zij kan een middel bieden om tijdelijk aan de conventie
te ontsnappen en de taal opnieuw uit te vinden, zoals dit veelal in de
dichtkunst duidelijk wordt.
Tegenwoordig
zijn heel wat literatoren van mening dat de roman als genre om een verhaal te
vertellen dood is. Terecht vinden zij dat elke taal, zelfs indien deze in hoge
mate vernieuwend, modern, efficiënt en door het dagelijkse gebruik messcherp
geslepen is, tekortschiet naast de woordloze werkelijkheid. Door de conventie
van taal eronderuit te halen, ontstaat er wel een andere conventie, maar
voor de lezers is dit nieuw; zij hebben zich hieraan nog niet kunnen aanpassen,
zodat ze zich op onbekende benen voelen gezet: een truc van de auteur om hen
in zijn persoonlijke wereldje binnen te loodsen. Ook ik wilde in mijn
romans meer vertellen dan enkel een verhaal, maar daarnaast lag het vooral in
mijn bedoeling om de lezer op elke pagina te doen vergeten dat hij een boek in
handen heeft. De lezer moet niet oog in oog staan met woorden, vind ik, maar
met het leven zelf. Men kijkt toch ook niet naar een schilderij, enkel ter
wille van de verf? Om die reden heb ik me nooit de moeite bespaard om de lezer
het spontane gevoel te bezorgen dat hij op de hoek van een straat een vlotte
babbel met me heeft.
Maar hoe krijg
je dat echte leven op papier?
Laat me het
leven vergelijken met een kleurrijke vlinder. Zo was het mijn eerste impuls om dat
leven te vangen. Immers, zijn schoonheid had mijn ziel getroffen, en misschien
was dat wel de belangrijkste oorzaak waarom ik schreef: ik voelde me gedrongen
de ontroering of het levensgevoel dat de vlinder bij me veroorzaakte terwijl
hij door de tuin fladderde, via de literatuur te bestendigen. Bij
uitzonderlijke schrijvers had ik ervaren dat dit mogelijk is. Het strekt die
schrijvers tot eer dat zij me door hun woordkunst konden misleiden. Zij stelden
me echter voor een onuitvoerbare opgave; want hoe exact of mooi een
beschrijving ook voorkomt, zelfs het allereenvoudigste gebeuren is nooit
datgene wat onder woorden wordt gebracht. De gevangen vlinder - zo vergelijk ik
nog maar eens - is trouwens niet dezelfde als toen hij vrij rondfladderde. Zijn
schoonheid maakt deel uit van een zo onbegrijpelijk geheel dat dat je er nooit
achter komt hoe het verschijnsel te verklaren. Maar waarom zouden we verklaren?
En waarom zou de beschreven vlinder zo nodig moeten lijken op de echte? De
lezer heeft geen weet van wat de schrijver in naam van zijn personages wel of
niet heeft meegemaakt. Voor hem is het van geen tel; tenminste zolang de lectuur
hem ’t gevoel aanreikt dat de beschrijving klopt met zijn eigen realiteit en
zich daarin thuis voelt.
Ik ging nog een stap verder. Nu het
onmogelijk was gebleken een fladderende vlinder op papier te krijgen, waarom
hem dan niet gewoon vrijlaten door me volledig op de verbeelding te richten en
alles omheen dat stukje leven te verzinnen: kleuren, wiekende vleugels, tuin,
toevallige passanten, ja het hele universum compleet? Waarom zou ik hier, op
dit kantelpunt van de schepping met de pen in mijn hand, niet opkomen voor mijn
eigen, nog ongeschapen leven?
Ten slotte
komt alle kunst neer op het scheppen van een illusie. Dit zegt trouwens heel
wat over de wijze waarop tussen mensen communicatie mogelijk is. Spreken en
luisteren is niet louter het resultaat van een denkproces. Na mijn mislukte pogingen om een oorspronkelijke
roman te schrijven, had ik de beperkingen van het intellect wel ingezien. Elk
verhaal moest zichzelf schrijven. Dit betekende dat ik me voortaan zou laten
leiden door de natuurlijke logica waarmee de gebeurtenissen elkaar vanzelf
opvolgen. Al schrijvend droomde ik, improviseerde ik, gehoorzaamde ik aan een
innerlijke structuur, verzorgde ik mijn ‘tere plantje’ om de diepere lagen in
mij, waarop het nuchtere verstand geen vat heeft, spontaan aan de oppervlakte
te laten komen. Hiervoor is eindeloos geduld nodig, liefdevolle toewijding,
zelfkennis, eerlijkheid en vertrouwen in de aangeboren wijsheid: alle
kwaliteiten van de ingewijde!
Een spiegel voorhouden
Ik ben geen maatschappelijk
geëngageerde schrijver. Evenmin ben ik een voorstander van l’art pour l’art. Door het echte leven via boeiende vertellingen
bij de lezer naar binnen te loodsen, probeer ik hem langs de ontspannende omweg
van zijn leeservaring deelachtig te maken aan het leven zelf. En waarom zou ‘n
dergelijke confrontatie hem niet aanzetten om dat leven in zichzelf te
vermeerderen? Wel zou hij zich hiervoor moeten bevrijden van het leven op
automatische piloot, wat enkel kan gebeuren door zijn eigen maatschappelijke
conditionering in te zien. Om die reden trachtte ik een realiteit te
beschrijven die veelal de werking heeft van een spiegel.
Maar welke realiteit? Hier doet zich een
filosofisch probleem voor dat ik oploste door me op zaken te fixeren die
herkenbaar zijn. Volgens de gegeven feiten is de werkelijkheid immers volledig
te herleiden tot het concrete verschijnsel hier en nu. Dit verschijnsel beperkt
zich niet tot de zintuiglijke waarnemingen, maar behelst evengoed emoties als tal
van maatschappelijk gerichte beoordelingen. Daardoor werd de werkelijkheid in
mijn romans de realiteit van mijn personages: de optelsom van hun dromen, gevoelens,
gedachten, herinneringen, verlangens, zintuiglijke indrukken. Het feit dat er
buiten hun individuele gewaarwordingen geen andere werkelijkheid bestaat,
verleent hen trouwens hun bestaansrecht en hun waardigheid ook.
Zo is elk individu drager van het leven en
beschikt hij naast zijn instinct ook over een mate van intelligentie: dit is
het bewustzijn dat van nature weet wat goed en wat kwaad is, of wijs en dwaas.
Een intuïtief besef van de waarheid hier en nu.
Desondanks beweert het verstand alles beter
te weten. Zo gaat de rede ervan uit dat enkel de zogenaamde ‘objectieve’
werkelijkheid bestaat. Dit wordt gezien als een universum waarin alle
gebeurtenissen plaatsvinden, dat onderzocht, gemeten, bestudeerd kan worden.
Best, maar zo wordt de werkelijkheid kapot geredeneerd. Want wetenschappelijk
of niet, het denken abstraheert. Haar resultaten zijn niet concreet, zouden
nooit als wezenlijke waarheden mogen worden opgevat. Niet de objectiviteit, ook
niet enkel het subjectieve terrein van de ervaring, maar de interactie tussen
beide zegt alles over de mensen en hun wereld, over onze zogenaamde geest en de
materie.
Verdienste van het
kind
‘De verdiensten van een boek
wordt niet bepaald door de kwaliteiten of gebreken ervan,’ schreef de beruchte
Franse criticus Paul Léautaud. ‘Die schuilt alleen hierin dat een ander dan de
schrijver het boek niet had kunnen schrijven. Elk boek dat een ander dan de
schrijver zelf had kunnen schrijven, is goed voor de prullenmand.’
Bij mij roept dit de volgende vragen op:
‘Hoor ik mijn eigen, unieke stem? Leef ik me uit zonder me te vergalopperen, het
evenwicht te verliezen en tegen de vlakte te gaan? Kan ik zijn als een kind,
net zo spontaan? Maar ben ik evenzo een gehoorzame knecht, slaaf van de vorm?
Sta ik als de holbewoner voor zijn rotstekeningen, zonder om te kijken naar de illustere
voorbeelden van anderen, links, rechts, voor of achter me? Ben ik een werktuig,
volledig vertrouwend op mezelf om mijn werkstuk behoorlijk klaar te spelen door
‘alles’ te geven wat ik in me heb? Ben ik met mijn verhalen een beschrijver van
het echte leven? Anders gezegd, breng ik met mijn verhalen leven in de brouwerij
der letteren?
Zo werd het mijn eerste bekommernis om de
naakte mens te beschrijven; de mens achter zijn façade, de mens met zijn geloof
en zijn twijfels, de universele mens achter mezelf, maar ook wel achter die van
Jan, piet en Klaas. Voor de lezer kan het van belang zijn. Mogelijk trekt hij
er lering uit, of werkt het bevrijdend op hem. Maar evengoed bestaat de kans
dat hij de lectuur verveeld opzijschuift. Het zei zo.
‘Succes en mislukking zijn bedriegers.’ (J.L.
Borges)
Ik verstuurde mijn roman naar
een aantal literaire uitgeverijen. Een jaar later lag hij te pronken in de
boekhandel. Van de ene dag op de andere scheen ik aardig op weg om me als
auteur te bevestigen. Nadat als het ware één eerste dominosteentje omgevallen
was, zag ik hoe het in werking schieten van een voor mij tot dan toe verborgen
mechanisme werd als het omvallen van een lange rij andere dominosteentjes. Op
radio, tv en in de pers verschenen interviews en een boel uitermate gunstige
besprekingen. De hoofdredacteur van mijn Nederlandse uitgeverij had me al
verzekerd dat mijn volgende roman ook bij hen zou uitgegeven worden. Maar een
jaar later, vlak voor mijn reputatie met Portret van de aardbeienplukster
als jonge vrouw kon gevestigd worden, ging deze firma bankroet. De
uitgeverij werd wel overgenomen, maar de ganse redactie werd ontslagen en
veranderde op het naambordje na in een ander bedrijf.
Na een jaar of drie werd ik weer eens
uitgenodigd bij een belangrijke Antwerpse uitgeverij die belangstelling had voor mijn
twee volgende romans. Maar en week later vernam ik dat ook deze firma door een
andere werd opgeslokt. Om een lang en onaangenaam verhaal kort te maken: gelijk
met de malaise, die zich blijkbaar toen al in de boekenbranche aankondigde, werd
de hoop om van mijn pen te kunnen leven, met de jaren kleiner. Wel kon ik, als
gevolg van de behoorlijk renderende kledingzaak van mijn vrouw me vanaf mijn
drie en vijftigste tot aan mijn vervroegd pensioen halftijds aan het schrijven
zetten. Van dan af schreef ik om de twee jaar een roman, maar wat uitgeven
betreft, raakte ik niet uit het sukkelstraatje.
Ondertussen is een half leven voorbijgegaan.
Wat rest is mijn door een laag stof bedekt oeuvre. Nochtans heb ik bij elk werk
‘alles’ gegeven wat ik op dat ogenblik in me had. Mijn handen maken intuïtief
het gebaar van iemand die zijn borstkas opent om zijn innerlijk aan de wereld
bloot te geven, terwijl ik met ’alles’ eenvoudig zeg dat ik weigerde om in
mijn werk vooruit te hollen, dat ik bij elke scène zolang stilstond tot deze
geen andere mogelijkheid meer te bieden had, waardoor dit werk zo evolueerde
dat het me op een natuurlijke wijze voortstuwde. In feite zijn al mijn
teksten me vanzelf ontvallen, mij gedicteerd.
Want in mijn ogen verschilt schrijfkunst
niet wezenlijk van levenskunst. Beide kennisvelden vragen de hoogste aandacht voor het woordloze gegeven waarmee je geconfronteerd wordt. Hoe tegenstrijdig het ook moge klinken, in beide gevallen blijkt het nodig te ontsnappen aan de conventie van taal. Maar
hoe ik deze visie in mijn romans ook getrouw bleef, op de literaire markt
ving ik bot.
Iedereen heeft recht op zijn eigen smaak. Om
die reden kan een schrijver niet anders dan dit recht van de lector of lezer
eerbiedigen. Desondanks blijf ik ervan overtuigd dat veel van deze overwegend
psychologische romans niet inferieur zijn aan mijn zo bejubeld debuut. Zo heb
ik met eigen ogen vastgesteld wat er gebeurt als het onzichtbare mechanisme
dat bekendheid meebrengt in gang schiet, precies zoals het later voor mij
duidelijk werd wat er niet gebeurt als datzelfde mechanisme blokkeert. Daardoor
werd het voor mij ook makkelijker om de gunsten van dat mechanisme te relativeren;
iets wat ik ondanks het in de mist gaan van mijn schrijversloopbaan alleszins
als een voorrecht blijf beschouwen. Het heeft me tegen zogenaamde mislukkingen
gewapend.
Deze herhaaldelijke verwijzing naar de
prullenmand had ook zijn voordelen. Ze hebben ervoor gezorgd dat ik nooit een
schrijversimago heb bekomen dat me op een voetstuk zou plaatsen: een denkbeeldig
ongelijk niveau, waardoor de dagelijkse, inspirerende omgang met mijn naasten
allicht minder spontaan zou zijn verlopen. Anonimiteit staat daar borg voor.
Het is een natuurlijke staat. Verder had ik niets om op mijn lauweren te
rusten. Bij elke roman werd ik weer gedwongen bij nul te beginnen. Zoals een
goochelaar: niets in de handen, niets in de zakken!
Schrijven is hard labeur. Dat hou je enkel
vol als er liefde is voor het vak, als je bij het schrijven intense vreugde
voelt, meegesleept wordt door je inspiratie, als je er tegen opgewassen bent om
in het literaire wereldje als een passieve toeschouwer achter de zijlijn te
staan.
Als schrijver verkeerde ik in de begenadigde
toestand van een jongetje dat op de vochtige zandstrook tussen het mulle strand
en de oprukkende zeegolven met plezier zandkastelen bouwt.
Geen
afwijzing kan een kunstenaar of auteur daadwerkelijk beletten om zich aan de
hand van zijn werkzaamheden als individu in de wereld te oriënteren en daaraan
plezier te beleven. Niets kan hem verhinderen te volharden in zijn eigen smaak,
trouw te blijven aan zichzelf (veruiterlijkt door een persoonlijke stijl) en
daarin scheppende krachten te vinden. Want al bestaat er van een literair werk,
zoals deze uit de periode van vóór de boekdrukkunst, slechts een enkel exemplaar,
dit neemt niet weg dat het bestaat, dat men ermee in de lucht kan zwaaien, dat
er naar kan teruggegrepen worden. Trouwens, bij de lezer bestaat een verhaal pas als hij er door geraakt
wordt. De kwaliteit ervan wordt er heus niet beter op als het door hoge oplages
wordt vermenigvuldigd! Maar boeken moeten nu eenmaal aan de man worden
gebracht. Zij ontsnappen niet aan de mallemolen van de commercie, aan de
massale beïnvloeding opgezet door belangengroepen, die vooral in dit tijdperk
waarin de bevestiging van het ego hoogtij viert, hun best doen om kunstenaars via canonisatie
in de media te verheffen boven zichzelf, in hun roem of intellectuele status;
ook al zijn dergelijke praktijken in wezen oneerlijk ten opzichte van de
onbevangen kijker, lezer, of luisteraar, en blijken ze het onbevangen kijken,
lezen of luisteren vaak ook in de weg te staan. Maar om begrijpelijke
economische redenen menen de specialisten, die zich omwille van hun zogenoemde
specialiteit graag laten uitnodigen om zich deze intellectuele rol aan te
meten, de leken ook hier bij het handje te moeten nemen om hen binnen te
loodsen in de kermisachtige wereld waarin prijzen worden uitgereikt en eervol
applaus opklinkt voor belangrijke heren die iets te zeggen hebben.
Vanuit zijn persoonlijke ervaring zou het
voor elke waarachtige artiest makkelijker moeten zijn om achter alles wat het
publiek zowel associeert met de status van de zogenoemde kunstkenner als die
van de door hem beroemd gemaakte kunstenaar, vraagtekens te plaatsen en zich
geen zorgen te maken over zijn anonimiteit of geringe verkoop. Wellicht kan het
besef dat enkel het eenzame gevecht telt, troost bieden. Tegen de erosie van de
tijd blijkt trouwens niets opgewassen. Succes, roem, rijkdom, dit alles is
relatief: niets anders dan ijdelheid. De opgeslagen data van cultuur-historisch
belang zijn nu al duizelingwekkend van omvang. In het gunstigste geval zullen
de generaties na ons sommige, nog overeind gebleven werken van deze, voor hen
zeer curieuze tijden bestuderen, als zou het gaan om de samengestelde botten
van een dino.
Iedereen kan inspiratie hebben. Iedereen kan
fantastische beelden zien, visioenen krijgen, op vruchtbare gedachten komen.
Maar daarmee is men nog geen schrijver. Inspiratie verdwijnt weer. Andere
beelden en associaties duiken op. Iemand is pas schrijver door zijn geestelijke
arbeid. Dus minder door middel van een publiek uithangbordje aan de voet van
een pedestal, dan door de gedrevenheid waarmee hij elke dag weer de pen opneemt.
Door veel te schrijven worden de hersenen trouwens meer geactiveerd en blijven
ze onbewust, zelfs tijdens de slaap, onvermoeid aan de slag.
Zonder mijn dagelijkse schrijfactie, wat vanzelf
een sober leven met zich meebrengt, had ik nooit al die in de loop der jaren
ontvangen associaties van beelden en ingevingen kunnen vastleggen. Niet dat ik
de behoefte voel om dit materiaal weer eens ter hand te nemen. Maar door te
schrijven heb ik alvast meer dan één keer geleefd en heb ik die anders
onmogelijke levens enigszins ook bewaard en geïnventariseerd. Daardoor voel
ik me rijk en kan ik bevredigd op de hieraan gewijde jaren terugkijken.
Om die in mij verborgen werelden naar buiten
te brengen, heb ik al mijn mogelijkheden aangewend. Hierbij reken ik evengoed verdiensten
als tekortkomingen. Vandaag lijkt deze massa wat weg te hebben van een in zee
drijvende ijsberg, waarvan enkel het topje voor het publiek zichtbaar is. Misschien
blijkt hieruit dat ik zo gek was om mijn vermogen om meer leven in andermans
brouwerij te toveren, te overschatten. Daarover mag elke lezer voor zichzelf
oordelen.
woensdag 24 april 2024
maandag 29 januari 2024
JONGEMAN STAPT WIJDE WERELD IN
In dit hedendaagse sprookje voor volwassenen, worden de lachwekkende belevenissen verteld van een ambitieuze jonge uitvinder, die zich tijdens zijn vrije uren bezighoudt met tapdansen, het bestuderen van hemellichamen en het volgen van de levensloop van beroemde filmsterren. Tijdens een receptie bij de inhuldiging van nieuwe kantoren, behorend tot een industrieel concern, wordt hij smoor op een operadiva, het lief van de grote baas. In de loop van de avond komt hij erachter dat de uitgestalde rijkdom slechts glitter is, daar het concern, als gevolg van haar intriges, aan de rand van het bankroet staat. Voor hem een gelegenheid om zijn plaats in het middelpunt van de financiële wereld binnen te rijven. Dit humoristisch verhaal van 120 pagina’s doorlopende tekst, speelt zich af op één locatie gedurende één avond.
Parrallel met een vloed van alle literaire grenzen overschrijdende gebeurtenissen, wordt op gelijke tred een verrassende kijk geboden op de sociale gelaagdheden rond het menselijk bestaan: de werkelijkheid voorgesteld als een allegorie waarin elk detail bekend voorkomt. Met een groteske lach worden naast alledaagse waanzinnen, herkenbare karaktertrekken als ijdelheid, hebzucht en geldingsdrang doorgelicht.
Eerste pagina's:
Venus bestaat. Ik heb haar met
mijn eigen ogen gezien. Iets bestaat pas voor zover het ook gezien wordt. En zo
gaat het met menschen als met planeten: het is niet genoeg voor een
rondzwervend object om in de kijker te lopen. Nee, er moet iets opvallends mee
gemoeid zijn, waardoor de observator de aandrang voelt het beeld scherp te
stellen om na te gaan of wat hij in de vlucht heeft opgemerkt, terecht of niet
zijn aandacht verdient.
Ik was op een receptie bij De Blauw ter
gelegenheid van de inhuldiging van zijn nieuwe kantoren. En terwijl ik me
tussen de dichte drommen van aanwezigen naar het buffet begaf, viel me tegen
een achtergrond van afgezaagde wijsjes op een piano en geroezemoes van velerlei
stemmen, plotseling een rij gehakte klanken op. Omvallende dominostenen: ongewoon
muzikaal, helder, en - ofschoon van een donker, welhaast mannelijk timbre, - duidelijk
afkomstig van een operadiva. Zo klinkt alleen Hoogduits. Delicaat brons. Hoogst
zeldzaam in onze mosachtige contreien.
Daar zag ik De Blauw, bijgenaamd de Beul van
Katanga, langs de rugzijde. Een grauw, blauw pak over zijn corpulente, misdadige
schouders. Ik zou haast zeggen: de achterzijde van de maan, die mij, in de
richting van de vallende dominosteentjes, het zicht belemmerde. Hij was omgeven
door een blauwe kring van hem gunstig gezinde satellieten, - trawanten of
slippendragers die, zeker doordat ze voor hun mateloze ambities van hem
afhankelijk zijn, hetzelfde beulsgezicht reflecteerden als hij. Aan hun mond
kon ik zien dat De Blauw glimlachte. Aan hun ogen en hun eenstemmige knikjes
mat ik de graad van geveinsde belangstelling waarmee De Blauwe beul naar een
spreker luisterde. Ofschoon ik me ook al een tijdje binnen zijn invloedsfeer
bevond, - wat trouwens mijn aanwezigheid hier verklaarde, - behoorde ik nog
niet tot deze elitaire satellietengroep. Het zou dan ook van een onvergeeflijke
aanmatiging getuigen als ik me, hoewel ik ter wille van De Blauw niet minder
bereid was een glimlach te veinzen of met blinkende ogen ja te knikken, zonder
een uitnodigende wenk bij het kringetje zou aansluiten. Dus liep ik door. Alsof
ik niets beters te doen had dan me, zoals de eerste de beste knul alhier, een tweede
glas Royale Touch met sappig fruitje van verse kumquats te laten inschenken.
Terwijl de barkeeper hiermee bezig was, draaide ik me om en posteerde er met de
zelfverzekerde koelheid van de harde bink, die volop bezig is het te maken in dit leven. Van jongs af eraan
gewend hele melkwegstelsels aan je oog te zien voorbijtrekken, raak je niet
dadelijk van slag als er toevallig een Duitse Venus in het vizier komt. Mijn
oog was beslist wetenschappelijk neutraal en onbevangen. Dit wil zeggen dat ik
niet toegaf aan mijn eerste indruk door, zonder op tekortkomingen te letten, te
gaan steigeren voor een weinig geziene vorm van schoonheid, zoals zij die naar
mijn gevoel uitstraalde.
Dat ik mijn glas voor slechts driekwart
gevuld kreeg, belette me niet mijn tijd te nemen voor enkele minpunten.
Objectief gezien kon men de Duitse struis noemen. Voor mij persoonlijk betekent
dat geen strop. Uitgemergelde skeletten horen in een kist, diep onder de zoden.
Een bolle boezem belooft overvloed. Mijn blik daalde naar de volgende welving,
- haar buik. Ook die zag er volgens de gangbare normen te mals of weelderig
uit.
Gangbare normen! Laat die grijze klootjes
van onbenullige meteorieten uit hun nek kletsen! Laat ze bij de eerste
aanraking met de dampkring opbranden en tot stof verpulveren! Liever ontblootte
mijn koortsachtige verbeelding een intiem moment van haar toestemming, zodat ik
mijn hand er ongehinderd overheen kon leggen en de vlezige veerkracht voelen:
een mateloos Vergnügen, aangenaam begeleid door haar mij
aanmoedigende, speelse gilletjes.
Haar gezicht wil ik niet beoordelen. Dat
gaat zoals bij het voorkomen van planeten: elk gelaat, of dat nu blauw, rood,
of wit is, kan er de ene nacht mooi dan weer lelijk uitzien. Praat me nog
minder over make-up of haarkleuren! Het zijn eerder de innerlijke stemmingen die
men moet beoordelen. Aangezien deze Venus Hoogduits sprak en eerder bleek van
huid was, zou men een blonde vamp verwachten. Vandaar mijn vermoeden dat de ravenzwarte
tressen, loshangend achter haar forse schouders, geverfd moesten zijn, precies zoals
bij de Koningin van de nacht uit Mozarts Die
Zauberflöte.
Bedenkend dat ik het voorlopig met minder
schoonheid moest stellen, begaf ik me, omzichtig vanwege het gevulde glas in
mijn hand, weer naar Justine, mijn vertrouwde gesprekspartner. Afgaand op de
Hoogduits vallende klankenrij nam ik dezelfde weg terug. Net voor die Venus
opnieuw achter De Blauws beulse heuvelrug wegdeemsterde, ving ik nog een
wonderlijke glimp op van het fijne beha-lintje, dat haar volle schouders
smaakvol in twee congruente parten deelde. Ik proefde een laatste druppel
schoonheid en onderging in één oogwenk de vluchtige bloei van het leven zelf.
‘’t Is toch niet doordat jij je stom
verveelt dat je weer verliefd moet worden!’ hoorde ik de eeuwige scepticus in
mij. Mijn voorhamer sloeg dat lastige kereltje in één klap de schedel in.
Vanaf
hier wist ik wat ik met mijn leven moest aanvangen.
zondag 18 juni 2023
TWEE HOOFDEN (Roman)
Als privédetective Joseph Reinhout wordt uitgenodigd op de lijkschouwing van een onthoofde vrouw, van wie hij in opdracht van haar echtgenoot al enkele dagen bewijzen verzamelt dat zij hem ontrouw was, komt hijzelf in nauwe schoentjes te staan. Niet enkel circuleert er bij de politie een compromitterende foto van hem met die dame. Onder zijn bed wordt ook een bebloede machete gevonden met daarop zijn vingerafdrukken. De plot wordt nog ingewikkelder als zijn oude vriend en diens vrouw tijdens hun vakantie in Oostenrijk met hun wagen in een ravijn storten. Dat het hoofd van die vrouw niet wordt teruggevonden, stelt Joseph voor een tweede raadsel. Om de zaken in zijn eentje op te lossen, probeert hij uit de handen van de politie te blijven.
Nieuw in het genre is de introductie van een levensecht personage wiens eigenzinnig karakter evengoed via zijn speurwerk als privéleven aan het licht komt. Het uitgebalanceerde evenwicht tussen diens uiterlijke waarnemingen en rijk innerlijk leven, houdt het verhaal over de ganse lijn fris en voor de lezer herkenbaar, alsof hij het zelf beleeft. Verhelderend is Josephs vereenvoudigde kijk op de wereld; al maken ook zijn zwakheden, angsten, obsessies en twijfels hem door en door menselijk.
Fragment:
Vreemd hoe Joseph ondanks de spanning van het wachten nog oog had voor de verkeerslichten en voor alles wat er langs de weg gebeurde. Als hij een eenzame wolf was, dan heette dit zijn jachtgebied. Daar achter het stuur van een passerende wagen een jakhals, ginds een troep buffels. Op het einde van de rit stonden meedogenloze jagers hem met hun geweren op te wachten. Hij kende dit levensgevaarlijke, onherbergzame terrein door en door. Hij kende de mens, heerser over tankstations, over industrieterreinen, over villa's langs de openbare weg, over scholen, bankgebouwen, supermarkten, vijvers, sloten en kanalen. Hij, de man die al jaren bezig is het geweld waarmee dit alles wordt opgebouwd met de koelheid van een onpartijdige te registreren, hij heeft zich nu voor het eerst schuldig gemaakt door zelfzuchtig in te gaan op zijn eigen menselijke gevoelens. Dus zal recht geschieden! De horde zal zich op zijn kadaver storten.
vrijdag 24 maart 2023
Parijs, de beesten (Roman voltooid in juni 2023)
Privédetective Joseph Reinhout wordt door zijn werkgever
uitgestuurd om een ogenschijnlijk verwende, van huis wegglopen
rijkeluisdochter terug te halen. Het enige waarover hij beschikt zijn de
brieven van haar correspondent Etienne, student aan de Parijse Sorbonne. Al
snel komt hij erachter dat hij de hele tijd zelf door een geheimzinnig
heerschap wordt geschaduwd.
Het begin van een verrassend série noire verhaal, gezet op
lichtvoetige toon, waarin actie, reflectie, drama, liefde en uiteraard ook
Parijs de sfeer scheppen. Naast een
ingenieus opgebouwde plot rond een criminele bende van vier, leidt de roman,
door tussenkomst van nauw met elkaar verweven zijsprongen naar het ongewone
dagelijkse leven en de menselijke fantasie, vanzelf tot een geloofwaardige inhoud en afgeronde vormeenheid.
dinsdag 6 december 2022
De Trap
https://www.bravenewbooks.nl/site/userwebsite/index/id/robertusbaeken
De Trap
Twee timmerlieden bellen aan om in een stadswoning een trap te renoveren. Hun opdrachtgever is een alleenstaande, excentrieke oude heer. Als beide mannen door diens erg aanhalige en bloedmooie dienstmeid in de ban raken, wordt wat op het eerste gezicht begint als een ordinair slippertje, algauw de aanzet tot een spannende, tragikomische vertelling, die de lezer uitnodigt naast alle scha en schande van de personages ook het lachwekkende te zien in de diepgaand beschreven menselijke perikelen rond begeerte, seks, liefde, huwelijk.