zondag 25 augustus 2024

2 versregels uit mijn futuristische roman KOEBIK (in voorbereiding)

 

    Moeder,
    Waarom lopen wij onder de maan?
 
    Maan,
    Waarom hebben wij een moeder?’

woensdag 7 augustus 2024

LEVEN IN DE BROUWERIJ DER LETTEREN (Essay)

 Essay over taal als middel om te ontsnappen aan de conventie van taal. Of hoe taal gestalte kan geven aan het ongrijpbare, waardoor verborgen werelden toonbaar worden gemaakt. Over de macht der verbeelding en de daaruit ontstane behoefte aan literatuur en andere kunsten. Over groei, ontwikkeling van stijl en andere hapjes uit mijn schrijverskeuken.

 

De vorm

In de literaire bijlage van een krant stond dat zelfs binnen een klein taalgebied zoals het onze jaarlijks zowat dui­zend prozawerken door uitgeverijen worden afgewe­zen. Hun bedoelingen zijn doorgaans hoofdzakelijk commercieel; vandaar is het begrij­pelijk dat zij vasthouden aan een soort van handelsmerk en bij voor­keur door het eigen fonds eerder gelanceerde auteurs of bij het publiek reeds bekende namen op de markt brengen. Dit maakt voor een onbekende auteur de kans om zonder dergelijke hulp lezers te berei­ken, vol­gens de waarschijnlijkheids­rekening uiterst klein.

   Ik meen dat een waarachtig schrij­ver zich ver houdt van zulke bedenkingen. Hij gaat aan de slag doordat hij een sterk ver­moeden heeft dat er een unieke, verbor­gen wereld in hem schuilgaat­ die, als hij erin zou slagen deze gepast te verwoorden, be­slist de moeite waard zou zijn te worden ontdekt: eerst door hemzelf, vervolgens door de lezer. Dit vage geloof, dat hij drager is van een unieke we­reld, maakt hem in zijn eigen ogen tot een uitverkore­ne. Hij maalt er niet om als anderen bewe­ren dat alles reeds geschreven is. Inte­gen­deel, zijn werk zal door het oorspronkelijke karakter en de persoonlijke stijl iets volkomen nieuws aan de letteren toevoegen!

   Het komt me voor dat deze uitdaging om het met woorden zover te schoppen een gezond uit­gangs­­punt is. Een aan ‘n uniek stemgeluid verbonden, met bloed geschreven testament, dat is het waarop volgens hem zijn lezers zitten te wach­ten!

   De hiërarchie in de samenleving leent er zich anders niet makkelijk toe om een individu het gevoel te geven dat hij unie­ke kwaliteiten bezit. Sceptici, haarklievers, positivisten, houden lie­ver vast aan de waarschijnlijkheidsrekening. (Wat er­uitziet als de som van een oneindig aantal nul­len.)

   Door met pen en blanco vel aan zijn bureau plaats te nemen, handelt de beginner dus al tegen beter weten in. Daarna rest enkel nog de vraag of hij zijn vlijt, onge­acht het feit dat zijn werk bij het publiek aanslaat, redenen heeft om in zijn roeping te blijven geloven.

   Men kan ervan uitgaan dat de werkelijkheid, juist doordat zij vlie­tend is, weinig voldoet aan de menselijke verwachtin­gen, dat zij geen diepere en blijvende betekenis bevat, dat zij oppervlakkig lijkt, leeg, banaal, chaotisch, absurd, bruut, triviaal, vormeloos en altijd afhan­gt van een stom toe­val. Men kan hier zelfs aan toevoegen dat de werkelijk­heid, juist doordat zij voortdurend anders voorkomt en dus niet echt gedefinieerd of beschreven kan worden, zelfs niet heus bestaat.

   Op dit gegeven waaraan niemand een touw kan vastknopen, vallen we onvermijdelijk steeds terug! Vermoedelijk ontspringt hieruit juist de men­se­lijke behoef­te om een vorm te scheppen die niet aan causale veranderingen onderhevig is. Deze veran­deringen zouden dan moeten worden ingedamd om zo tot een vorm te komen die, in tegenstel­ling tot de vlie­ten­de werkelijkheid, in een pure, ongewijzigde staat be­waard kan blijven, of­schoon zij meestal toch naar die vlie­tende werkelijkheid refereert. ­Zo wordt met behulp van de verbeelding een in letteren gestolde droom aan de dagelijkse realiteit toegevoegd. Hoewel zonder tussenkomst van de handelsmarkt artistieke creaties doorgaans weinig brood op de plank brengen, worden sommige kunstuitingen toch wel door heel wat mensen als een primaire behoefte aangevoeld en geapprecieerd. Ongetwijfeld draagt deze nood om naar zoiets als een tekst of kunstwerk terug te grijpen, bij tot het maatschappelijke gedragspatroon om slechts een beperkt aantal van die toe­voeg­sels van een aureool te voorzien, waardoor ze verheven worden tot een product met een blijvende culturele of kunsthistorische betekenis, om welke uitdrukkingsvorm het ook mag gaan. Dit neemt evenwel niet weg dat smaken verschillen, zodat elkeen vrij is dergelijke waarden in vraag te stellen, in de heersende canon mee te gaan of deze te verwerpen.

   De artiest brengt een in hem sluime­rende wereld naar buiten. Zijn gevoel zegt hem: 'Ik ben een kind van de onzichtbare innerlijkheid. Ik wil een realiteit scheppen, die niet lan­ger aan me ontsnapt en om die reden helemaal van mij is, een naar mijn hand gezette werke­lijkheid, die aan mijn verwach­tingen en ideeën over het leven beant­woo­rdt, die boeiend, kleurrijk en mythisch is, - niet saai, leeg, of triviaal, - of wellicht juist ter wille van de waarheid of om persoonlijke redenen juist wel! Een werkelijk­heid ook die een blijvende beteke­nis heeft, die ik als een gebundeld geheel ter hand kan nemen. Want zo steek ik in mekaar. Zo is mijn ware ik. En door die behoefte om helemaal mezelf te zijn en dit via een inhoudelijke vorm te definiëren, word ik gedreven.'

   Zolang er nog geen woord op papier staat, behoort deze innerlijkheid niet tot de actualiteit, is ze bij de aspirant-schrijver onge­schapen aanwezig; dus ook voor de buitenwereld onbestaande. Zij moet door overdrachtelijke beel­den waarge­maakt wor­den. Natuurlijk kan dit evengoed in andere vormen dan het schrift. Tot de oud­sten behoren de prehistorische wandschilderin­gen in grotten, waarop afgebeelde dieren nog steeds de tijd trotseren. Waarschijnlijk bestond er toen ook al muziek, en werden er 's avonds rond het vuur spannende verhalen ver­teld.

   Zelf word ik pas door een tekst getroffen voor zover deze naar mijn eigen inner­lijke wereld refereert: een soort verwantschap die de neutrale buitenwe­reld me niet lijkt te kunnen bieden. Dergelijke vorm van communicatie kan een brug slaan over­heen alle mogelijke grenzen en tijdper­ken.

 

Geen bellettrie

Schrijvers gaan aan de slag om gestalte te geven aan een droom. Hierbij wordt een persoonlijk werkstuk betracht dat het meest aan hun eigen verwach­tingen van een waardevolle tekst beantwoordt. Het is evident dat de meesten in hun beginperiode vaak onder de in­vloe­d staan van au­teurs die zij bewonderen of als een voor­beeld beschouwen.

   Toen ik een jonge­man was, heeft de verhalenbundel ’Black Spring’ van Henry Miller zowat een jaar lang als een dagelijks ter hand genomen zwarte bijbel onder mijn hoofd­kussen gelegen. Voor mij was hij de eerste auteur die van seks, van het echte leven op straat en van zijn anarchistische kijk op de samen­leving een ge­voelige, levensblijde waar­heid maakte, zonder hierbij in boeken­taal te verval­len.

   ’Black Spring’ werd geschreven in 1934 en ver­scheen pas zevenentwintig jaar later in Nederlandse verta­ling. Blijkbaar was de tijd er eindelijk rijp voor. Vandaag leven wij in een heel andere tijdgeest. Tal van die toen nog maatschappelijke taboes zijn ondertussen gemeengoed geworden. Zo wordt tegenwoordig veelal met commerciële bedoelingen over seks geschreven. Dus gaat het al niet meer om literatuur. Zelf was Miller een fervent bewon­de­raar van Dosto­jew­ski trouwens. Als beginnend auteur ont­wierp hij tra­gedies, vergelijkbaar met 'De gebroe­ders Karama­zow’. Tot hij op een dag zonder een cent op zak van zijn geboortestad New York naar Parijs trok en, wellicht ten gevolge van zijn ontheemding, uiteindelijk inzag dat diens literaire beeld niet met de werkelijkheid stroo­kte: ineens bleek de men­se­lijke ziel hem te klein voor dergelijke groot­sheden, zodat dit voor hem de enige tra­ge­die werd.

   'In Parijs kwam ik tot mezelf,' schreef Miller.

   De autodidact in mij vroeg zich af wat er nodig was opdat hij op zijn beurt tot zichzelf zou komen. Moest ik dan eveneens de autobiogra­fische toer opgaan en, in navolging van mijn idool, de gore kanten van het leven en van mezelf onder de loep nemen? Aanvankelijk heb ik zoiets geprobeerd. In drie jaar (van 1969 tot 1971) typte ik ruim vijfhonderd  dichte vellen proza, waar­bij mij ‘t er vooral om te doen was via zelfonderzoek een verhalend ver­slag te beko­men rond de eerste jaren van mijn huwelijk. Bellettrie mocht wel, maar ik zocht eerst de waar­heid en zou die onver­bloemd weergeven, mooi of lelijk. Ik had me inge­steld op een strak, genadeloos realisme, zoals bij Miller. Maar helaas was hiermee geen vergelijk mogelijk. Toen ik het resultaat jaren later terugzag, vond ik niet enkel heel wat passages on­handig geschreven; erger stoorde me de haast on­doordringbare struc­tuur voortvloeiend uit de opvatting dat alles wat zich eenmaal bij me als een waar­heid had aangediend, zelfs het onbeduidend­ste detail, ook de moeite was om te worden opgeschre­ven. Als de Almachtige zich in de hemel bevindt, dan is Zijn werk vast ook zichtbaar in de beer­put, redeneerde ik. Door mijn weigering om on­der­sche­id te maken in wat voor mij persoonlijk reëel is, - wat neerkomt op een weigering om mijn materiaal eigenmachtig te kiezen, - had ik evenwel de keuze van een ander gemaakt, wat steeds de verkeer­de keuze is, hoe oorspronkelijk die ander ook mag wezen.

   Want hier schuilt juist het misverstand: de waarheid van de een is ook altijd wel de waarheid van de ander, doch sle­chts tot op zekere hoogte. Zo droeg Millers anarchistische kijk vast bij tot de gefundeerde literaire kritiek dat er onder de broeksriem ook leven is, maar evengoed kan deze visie iemand op ‘t ver­keerde been zetten.

   Henry Miller was een kind van de metropool, een margi­naal, een rebel, een avonturier, een clown, een man van twaalf ambachten en dertien ongelukken. Hij deugde wel, maar hij liep liever met zijn menselijke gebre­ken te koop. In mijn ogen maakte dit van hem juist een heilige.

   Naar iemand opkijken kan echter tot dweepzucht lei­den, of alvast maken dat van die persoon of zijn werk te weinig afstand genomen wordt. Want welbeschouwd was ik als jongen uit een provin­cie­nest, als bewonderaar van Felix Timmersmans’ vertelkunst, als oppassende zoon van een hardwer­kende wedu­we, als student die zijn lera­ren respecteerde en daarbij zelfs heel wat idealen in het vaandel droeg, pre­cies Mil­lers antipo­de.

   Zo konden mijn dagelijkse ervaringen naast die van mijn lichtend voorbeeld niet anders dan zoutloos voorkomen. Geleidelijk aan begon ik me ook te realiseren dat Miller bij het schr­ijven gretig ge­bruik­ge­maakt had van allerlei uitvergrotingen of gro­teske ver­draai­ingen van de werkelijkheid en dat de schuttingtaal waarmee hij het vaak over seks had, eerder diende als een krachtig stijl­figuur om zijn eigen waar­heid aan op te hangen, daarmee de overtuiging uitschreeuwend dat de ordinaire waarheid op straat de enige waarheid is.

   Vanaf nu zou ik mijn waar­heid min­der direct benaderen. Bij Miller kwam de erotiek, door de dingen grofweg bij hun naam te noe­men, me achteraf bezien trouwens eerder verschralend dan spannend voor; als werd seks daardoor louter herleid tot een techni­sche aangelegenheid, zoals in de lood­gie­te­rij, wanneer een buis in een mof wordt geschoven. Hierover kon boeiender­ verteld worden, te meer daar de inkleuring van het leven grotendeels in het eigen hoofd plaa­ts­vindt en vandaar meestal uiterst per­soon­lijk is.

   Dit leidde als vanzelf tot de drang om een tegengestelde koers te varen door me binnen het kader van een roman eerder toe te leg­gen op mythevorming, of de zui­vere verbeelding: het begin van jarenlang hard labeur dat enkel maakwerk opleverde.

 

Tot zichzelf komen

Wel confronteerden deze miskleunen me vanzelf met een hoop vragen. ‘Wie is hier aan het woord? Wie ben ik? Hoe kom ik tot mijn ware zelf?’ Vragen die enkel kunnen worden beantwoord door aan elke valse schijn voorbij te gaan. Want de essentie van het leven kan enkel in het heden worden gevonden, in levendige gewaarwordingen die, juist doordat ze van voorbijgaande aard zijn, aan niemand toebehoren; een inzicht waardoor de particuliere grens tussen hij, jij of ik, vanzelf wordt opgeheven. Door volledig op het heden in te gaan, kwam ik tot een raamwerk, waarin ik me via individuele gewaarwordingen evengoed in de ander kon verplaatsen. Daarmee viel de noodzaak om tot mezelf te komen als een loodzware last van me af. Wat een zegen! Eens ik had ingezien dat ik evengoed een ander kon zijn, voelde ik me vrij om geen keuzes te maken en te laten komen wat vanzelf komt.

   Slagen of niet, voor gedane inspanningen bestaan geen garanties. Door geen meesterwerk te pretenderen, durft men de nodige risico’s nemen. Bij mijn volgende romans zou ik erop vertrou­wen dat de onbewuste krachten in mij mijn teksten vanzelf naar een verrassende harmo­nie zouden leiden. Zo schiep ik beetje bij beetje de nodige levensvatbare sfeer. In het brandpunt hiervan dook Ty op, - een zich uit de maat­schappij ­te­ruggetrokken kamergeleerde bezig met het uitvoeren van weten­schap­pelij­ke experimen­ten. Hij stelde zich zijn omgeving voor als een halluci­nan­te Apocalyps. En wellicht is die wereld om ons heen inder­daad zo verschrikke­lijk, maar weigeren we dit onder ogen te zien. Daarmee werd deze mysterieuze Geschiede­nis van Ty de neerslag van mijn persoonlijke kijk op de samen­leving. Namelijk dat er niet veel nodig is: een door verloedering en indoctrinatie ontwrichte maat­schap­pij, een paleisrevo­lutie of nieuwe oor­log, en de mensen zouden andermaal als weer­wolven tegenover el­kaar st­aan.

 

Werkelijkheid en illusie

Wellicht doordat ik me al enkele jaren in een imaginaire wereld had ingeleefd, voelde ik hierna de behoefte om een roman te schrijven die zich in meer bekende, hedendaagse milieus afspeelt. Daarbij nam ik als uitgangspunt om twee tegenge­stelde opvattingen tegen el­kaar af te wegen, namelijk: of de beschouwing op het leven, zoals uitgedrukt in literatuur of kunst in het algemeen, wel of niet primeert op de waarde van het leven zelf­. Hiervoor leek me een verliefde ­sup­poost, werk­zaam in een museum voor beeldende kun­sten, het geschik­te medium. Maar belangrij­ker dan het thema, zelfs belangrij­ker nog dan de kwes­tie welke opvatting er voorrang zou krijgen, werd voor mij het inzicht dat literatuur louter van belang­ is tijdens de creatie waarbij je, door het toeval een handje te helpen, als uitvoerder naar psychische toestanden wordt verplaatst die het leven zelf niet altijd te bieden heeft. Daarbij wordt het schrij­ven ervaren als een levend gebeuren, een handelend vormge­ven dat onlos­make­lijk met het moment van de schrijfdaad is ver­bon­den. Het is lachen, huilen, lijden, prakkiseren, mee- en inleven. Pre­cies zoals in het leven van alledag, diende ik op het juiste ogen­blik de gepaste keu­zes te maken. Zo zou ik mijn ver­halen niet langer van tevoren uitbroeden, maar wachten tot de appel vanzelf uit de boom valt, of minstens tot het geschik­te ogenblik is aange­bro­ken om hem rijp te plukken. Dit kwam erop neer dat ik de wendingen en keuzes met ver­trou­wen aan het ver­haal zelf zou overlaten. Niet enkel diende ik mijn wil en persoonlijke ambi­ties opzij te schuiven; vooral moest ik de neiging bedwingen om als een hogere macht tussenbeide te komen door de plot cerebraal uit te dokteren en de perso­nages te mani­pu­le­ren. Voortaan zou ik deze juist op de voet volgen. Vanzelfsprekend vraagt dit grote alertheid voor wat het ver­haal pre­cies nodig heeft opdat het op de enige gepaste wijze zou voltooid worden.

   Waarschijnlijk om die reden ondervind ik tijdens de beginfase telkens de grootste moeilijkheden: er bestaan dan nog te veel mogelijk­he­den. Hoe meer kansen er worden benut, des te meer de schrijver het uit­voe­rende knechtje wordt van zijn personages en van de intrige die hun lot heeft opge­zet. Zo werd ik gaande­weg het werktuig in de handen van een mysterieuze mac­ht. Maar tegelijk ging het schrij­ven ook vlotter. Door­dat opper­vlakkige, kortzichtige gedachten geen kans krijgen om zich met de personages te bemoeien, wordt het niet-verpersoonlijkte bewus­tzijn van de gewaarwording dat alle mensen overal ter wereld en ten alle tijde met elkaar gemeen hebben, aan het woord gela­ten. De roman groeit dan spontaan, zoals een boom naar het licht.

   Een schrijver dient dieper te graven dan de vernauwende bo­ven­laag van zijn denkpatronen. Telkens opnieuw moet hij zich waarmaken, moet hij de verborgen onder­la­gen in zich­zelf aan­bo­ren. Vertrouwend op zijn persoonlijke smaak, gaat hij het ware levensgevoel dieper uit­spit­ten en het leven met zijn bui­ten­gewone verras­singen ex­ploite­ren. De waarheid van een verhaal ligt dan niet zozeer in het feit of het echt ge­beurd is, maar psychologisch waar is voor de schrijver op het moment dat de roman vorm krijgt, of voor de lezer wanneer hij met de neus op de tekst wordt gedrukt. Hier­uit zal onvermijdelijk blijken of de schrijver trouw gebleven is aan zichzelf, trouw aan de wereld zoals hij die ervaart, trouw aan zijn verhaal en de personages. Daar het resultaat een kwestie is van keuzes, maakt hij zich zo ver mogelijk uit de voeten om de personages zelf te laten oordelen en beslissen. De roman biedt dan de louter subjectieve kijk van de personages. Maar juist dit strookt met de levende werkelijkheid. In dit opzicht kan een leugen of fantasie zelfs meer als een waar­heid voorkomen dan een journalistieke weergave van feiten. De lezers hebben er trouwens geen controle over of de be­schreve­n gebeurtenissen al dan niet werke­lijk zijn voorgevallen. Voor hen telt het vooral of zij zich dermate kunnen inleven dat de lectuur hen verplaatst naar de psychische toestanden van de personages, waardoor de materie hen, zoals in de fantasie van de auteur tijdens de creatie, levensecht voorkomt.

 

Het leven op papier

In strikte zin is taal conventie. Maar een taal is, zo men wil, ook kneedbaar. Zij kan een middel bieden om tijdelijk aan de conven­tie te ont­snap­pen en de taal opnieuw uit te vinden, zoals dit veelal in de dichtkunst duidelijk wordt.

   Tegenwoordig zijn heel wat literatoren van mening dat de roman als genre om een verhaal te vertellen dood is. Terecht vin­den zij dat elke taal, zelfs indien deze in hoge mate vernieuwend, mo­dern, efficiënt en door het dagelijkse ge­bruik mes­scherp geslepen is, te­kort­schiet naast de woordlo­ze werkelijkheid. Door de conventie van taal eronder­uit te halen, ontstaat er wel een ande­re con­ventie, maar voor de lezers is dit nieuw; zij hebben zich hieraan nog niet kunnen aan­passen, zodat ze zich op onbe­kende benen voelen gezet: een truc van de auteur om hen in zijn persoonlijke wereldje bin­nen te loodsen. Ook ik wilde in mijn romans meer vertellen dan enkel een verhaal, maar daarnaast lag het vooral in mijn bedoeling om de lezer op elke pagina te doen vergeten dat hij een boek in handen heeft. De lezer moet niet oog in oog staan met woor­den, vind ik, maar met het leven zelf. Men kijkt toch ook niet naar een schilderij, enkel ter wille van de verf? Om die reden heb ik me nooit de moeite bespaard om de lezer het spontane gevoel te bezorgen dat hij op de hoek van een straat een vlotte babbel met me heeft.

   Maar hoe krijg je dat echte leven op papier?

   Laat me het leven vergelijken met een kleurrijke vlinder. Zo was het mijn eerste impuls om dat leven te vangen. Immers, zijn schoonheid had mijn ziel getroffen, en misschien was dat wel de belangrijkste oorzaak waarom ik schreef: ik voelde me gedrongen de ontroering of het levensgevoel dat de vlinder bij me veroorzaakte terwijl hij door de tuin fladderde, via de literatuur te bestendigen. Bij uitzonderlijke schrijvers had ik ervaren dat dit mogelijk is. Het strekt die schrijvers tot eer dat zij me door hun woordkunst konden misleiden. Zij stelden me echter voor een onuitvoerbare opgave; want hoe exact of mooi een beschrijving ook voorkomt, zelfs het allereenvoudigste gebeuren is nooit datgene wat onder woorden wordt gebracht. De gevangen vlinder - zo vergelijk ik nog maar eens - is trouwens niet dezelfde als toen hij vrij rondfladderde. Zijn schoonheid maakt deel uit van een zo onbegrijpelijk geheel dat dat je er nooit achter komt hoe het verschijnsel te verklaren. Maar waarom zouden we verklaren? En waarom zou de beschreven vlinder zo nodig moeten lijken op de echte? De lezer heeft geen weet van wat de schrijver in naam van zijn personages wel of niet heeft meegemaakt. Voor hem is het van geen tel; tenminste zolang de lectuur hem ’t gevoel aanreikt dat de beschrijving klopt met zijn eigen realiteit en zich daarin thuis voelt.

   Ik ging nog een stap verder. Nu het onmogelijk was gebleken een fladderende vlinder op papier te krijgen, waarom hem dan niet gewoon vrijlaten door me volledig op de verbeelding te richten en alles omheen dat stukje leven te verzinnen: kleuren, wiekende vleugels, tuin, toevallige passanten, ja het hele universum compleet? Waarom zou ik hier, op dit kantelpunt van de schepping met de pen in mijn hand, niet opkomen voor mijn eigen, nog ongeschapen leven?

   Ten slotte komt alle kunst neer op het scheppen van een illusie. Dit zegt trouwens heel wat over de wijze waarop tussen mensen communicatie mogelijk is. Spreken en luisteren is niet louter het resultaat van een denkproces. Na mijn mislukte pogingen om een oorspronkelijke roman te schrijven, had ik de beperkingen van het intellect wel ingezien. Elk verhaal moest zichzelf schrijven. Dit betekende dat ik me voortaan zou laten leiden door de natuurlijke logica waarmee de gebeurtenissen elkaar vanzelf opvolgen. Al schrijvend droomde ik, improviseerde ik, gehoorzaamde ik aan een innerlijke structuur, verzorgde ik mijn ‘tere plantje’ om de diepere lagen in mij, waarop het nuchtere verstand geen vat heeft, spontaan aan de oppervlakte te laten komen. Hiervoor is eindeloos geduld nodig, liefdevolle toewijding, zelfkennis, eerlijkheid en vertrouwen in de aangeboren wijsheid: alle kwaliteiten van de ingewijde!

 

Een spiegel voorhouden

Ik ben geen maatschappelijk geëngageerde schrijver. Evenmin ben ik een voorstander van l’art pour l’art. Door het echte leven via boeiende vertellingen bij de lezer naar binnen te loodsen, probeer ik hem langs de ontspannende omweg van zijn leeservaring deelachtig te maken aan het leven zelf. En waarom zou ‘n dergelijke confrontatie hem niet aanzetten om dat leven in zichzelf te vermeerderen? Wel zou hij zich hiervoor moeten bevrijden van het leven op automatische piloot, wat enkel kan gebeuren door zijn eigen maatschappelijke conditionering in te zien. Om die reden trachtte ik een realiteit te beschrijven die veelal de werking heeft van een spiegel.

   Maar welke realiteit? Hier doet zich een filosofisch probleem voor dat ik oploste door me op zaken te fixeren die herkenbaar zijn. Volgens de gegeven feiten is de werkelijkheid immers volledig te herleiden tot het concrete verschijnsel hier en nu. Dit verschijnsel beperkt zich niet tot de zintuiglijke waarnemingen, maar behelst evengoed emoties als tal van maatschappelijk gerichte beoordelingen. Daardoor werd de werkelijkheid in mijn romans de realiteit van mijn personages: de optelsom van hun dromen, gevoelens, gedachten, herinneringen, verlangens, zintuiglijke indrukken. Het feit dat er buiten hun individuele gewaarwordingen geen andere werkelijkheid bestaat, verleent hen trouwens hun bestaansrecht en hun waardigheid ook.

   Zo is elk individu drager van het leven en beschikt hij naast zijn instinct ook over een mate van intelligentie: dit is het bewustzijn dat van nature weet wat goed en wat kwaad is, of wijs en dwaas. Een intuïtief besef van de waarheid hier en nu.

   Desondanks beweert het verstand alles beter te weten. Zo gaat de rede ervan uit dat enkel de zogenaamde ‘objectieve’ werkelijkheid bestaat. Dit wordt gezien als een universum waarin alle gebeurtenissen plaatsvinden, dat onderzocht, gemeten, bestudeerd kan worden. Best, maar zo wordt de werkelijkheid kapot geredeneerd. Want wetenschappelijk of niet, het denken abstraheert. Haar resultaten zijn niet concreet, zouden nooit als wezenlijke waarheden mogen worden opgevat. Niet de objectiviteit, ook niet enkel het subjectieve terrein van de ervaring, maar de interactie tussen beide zegt alles over de mensen en hun wereld, over onze zogenaamde geest en de materie.

 

Verdienste van het kind

‘De verdiensten van een boek wordt niet bepaald door de kwaliteiten of gebreken ervan,’ schreef de beruchte Franse criticus Paul Léautaud. ‘Die schuilt alleen hierin dat een ander dan de schrijver het boek niet had kunnen schrijven. Elk boek dat een ander dan de schrijver zelf had kunnen schrijven, is goed voor de prullenmand.’

   Bij mij roept dit de volgende vragen op: ‘Hoor ik mijn eigen, unieke stem? Leef ik me uit zonder me te vergalopperen, het evenwicht te verliezen en tegen de vlakte te gaan? Kan ik zijn als een kind, net zo spontaan? Maar ben ik evenzo een gehoorzame knecht, slaaf van de vorm? Sta ik als de holbewoner voor zijn rotstekeningen, zonder om te kijken naar de illustere voorbeelden van anderen, links, rechts, voor of achter me? Ben ik een werktuig, volledig vertrouwend op mezelf om mijn werkstuk behoorlijk klaar te spelen door ‘alles’ te geven wat ik in me heb? Ben ik met mijn verhalen een beschrijver van het echte leven? Anders gezegd, breng ik met mijn verhalen leven in de brouwerij der letteren?

   Zo werd het mijn eerste bekommernis om de naakte mens te beschrijven; de mens achter zijn façade, de mens met zijn geloof en zijn twijfels, de universele mens achter mezelf, maar ook wel achter die van Jan, piet en Klaas. Voor de lezer kan het van belang zijn. Mogelijk trekt hij er lering uit, of werkt het bevrijdend op hem. Maar evengoed bestaat de kans dat hij de lectuur verveeld opzijschuift. Het zei zo.

 

‘Succes en mislukking zijn bedriegers.’ (J.L. Borges)

Ik verstuurde mijn roman naar een aantal literaire uitge­verijen. Een jaar later lag hij te pronken in de boek­han­del. Van de ene dag op de andere scheen ik aardig op weg om me als auteur te bevestigen. Nadat als het ware één eer­ste domino­steentje omge­vallen was, zag ik hoe het in werking schie­ten van een voor mij tot dan toe ver­bor­gen me­cha­nisme werd als het omvallen van een lange rij andere dominosteen­tjes. Op ra­dio, tv en in de pers verschenen interviews en een boel ui­terma­te gun­stige besprekingen. De hoofd­re­dacteur van mijn Nederlandse uitgeverij had me al verzekerd dat mijn volgen­de roman ook bij hen zou uitgegeven wor­den. Maar een jaar later, vlak voor mijn reputatie met Portret van de aardbeienplukster als jonge vrouw kon geves­tigd worden, ging deze firma bankroet. De uitgeverij werd wel over­geno­men, maar de ganse re­dactie werd ontslagen en veranderde op het naambord­je na in een ander bedrijf.

   Na een jaar of drie werd ik weer eens uitgenodigd bij een belangrijke Antwerpse uitgeverij die belangstelling had voor mijn twee volgende romans. Maar en week later vernam ik dat ook deze firma door een andere werd opgeslokt. Om een lang en onaangenaam verhaal kort te maken: gelijk met de malaise, die zich blijkbaar toen al in de boekenbranche aankondigde, werd de hoop om van mijn pen te kunnen leven, met de jaren kleiner. Wel kon ik, als gevolg van de behoorlijk renderende kledingzaak van mijn vrouw me vanaf mijn drie en vijftigste tot aan mijn vervroegd pensioen halftijds aan het schrijven zetten. Van dan af schreef ik om de twee jaar een roman, maar wat uitgeven betreft, raakte ik niet uit het sukkelstraatje.

   Ondertussen is een half leven voorbijgegaan. Wat rest is mijn door een laag stof bedekt oeuvre. Nochtans heb ik bij elk werk ‘alles’ gegeven wat ik op dat ogenblik in me had. Mijn handen maken intu­ïtief het gebaar van iemand die zijn borst­kas opent om zijn innerlijk aan de wereld bloot te geven, terwijl ik met ’alles’ een­voudig zeg­ dat ik weigerde om in mijn werk vooruit te hollen, dat ik bij elke scène zolang stilstond tot deze geen andere mogelijkhe­id meer te bieden had, waar­door dit werk zo evolueer­de dat het me op een na­tuurlijke wijze voort­stuw­de. In feite zijn al mijn teksten me vanzelf ontvallen, mij gedicteerd.

   Want in mijn ogen verschilt schrijfkunst niet wezen­lijk van levenskunst. Beide kennisvelden vragen de hoogste aandacht voor het woordloze gegeven waarmee je geconfronteerd wordt. Hoe tegenstrijdig het ook moge klinken, in beide gevallen blijkt het nodig te ontsnappen aan de conventie van taal. Maar hoe ik deze visie in mijn romans ook getrouw ble­ef, op de lite­raire markt ving ik bot.

   Iedereen heeft recht op zijn eigen smaak. Om die reden kan een schrijver niet anders dan dit recht van de lector of lezer eerbiedigen. Desondanks blijf ik ervan overtuigd dat veel van deze overwegend psy­cholo­gische romans niet inferieur zijn aan mijn zo bejubeld debuut. Zo heb ik met eigen ogen vastgesteld wat er gebeurt als het on­zichtbare me­cha­nisme dat bekendheid mee­brengt in gang schiet, precies zoals het later voor mij duide­lijk werd wat er niet gebeurt als datzelfde mecha­nis­me blokkeert.­ Daardoor werd het voor mij ook makke­lij­ker om de gunsten van dat mechanisme te relati­ve­ren; iets wat ik ondanks het in de mist gaan van mijn schrijversloopbaan alleszins als een voor­recht blijf beschouwen. Het heeft me tegen zogenaamde mislukkingen gewa­pend.

   Deze herhaaldelijke verwij­zing naar de prullenmand had ook zijn voordelen. Ze hebben ervoor gezorgd dat ik nooit een schrijversimago heb bekomen dat me op een voetstuk zou plaatsen: een denkbeeldig ongelijk niveau, waardoor de dagelijkse, inspirerende omgang met mijn naasten allicht minder spontaan zou zijn verlopen. Anonimiteit staat daar borg voor. Het is een natuurlijke staat. Verder had ik niets om op mijn lauweren te rusten. Bij elke roman werd ik weer gedwongen bij nul te beginnen. Zoals een goochelaar: niets in de handen, niets in de zakken!

   Schrijven is hard labeur. Dat hou je enkel vol als er liefde is voor het vak, als je bij het schrijven intense vreugde voelt, meegesleept wordt door je inspiratie, als je er tegen opgewassen bent om in het literaire wereldje als een passieve toeschouwer achter de zijlijn te staan.

  Vanzelfsprekend komt het eventjes hard aan als je laatste geesteskind niet interessant genoeg bevonden wordt om, zoals Assepoester, toegang te krijgen tot het galabal. Maar van zodra ik een manuscript had voltooid, eisten snel weer andere, boeiende ideeën mijn aandacht op. Steeds weer bleef ik dromen van een roman die de vorige zou overtreffen. Daardoor werd het ook makkelijker om een afwimpeling te incasseren. Maar zelfs deze levenslange miskenning heeft mij de artistieke voldoening, het rotsvaste geloof in me­zelf, en dat ik het recht heb te zijn zoals ik ben, of te schrijven zoals ik schrijf, nooit kunnen afpak­ken. Een mens moet trouwens niet teveel verwachten. Zo had het leven me al gezegend met tal van gelukkig makende inzichten die me hebben geholpen om steeds fris te blijven, met een uitstekende gezondheid, een huwelijk als een dagelijks feest en een resem schatten van kinderen en kleinkinderen: rijkdommen waarvoor ik het lot elke morgen bij het openen van mijn ogen weer mijn stille dank uit.

   Als schrijver verkeerde ik in de begenadigde toestand van een jongetje dat op de vochtige zandstrook tussen het mulle strand en de oprukkende zeegolven met plezier zandkastelen bouwt.

   Geen afwijzing kan een kunstenaar of auteur daadwerkelijk beletten om zich aan de hand van zijn werkzaamheden als individu in de wereld te oriënteren en daaraan plezier te beleven. Niets kan hem verhinderen te volharden in zijn eigen smaak, trouw te blijven aan zichzelf (veruiterlijkt door een persoonlijke stij­l) en daarin scheppende krachten te vinden. Want al bestaat er van een literair werk, zoals deze uit de periode van vóór de boek­drukkunst, slec­hts een enkel exemplaar, dit neemt niet weg dat het bestaat, dat men ermee in de lucht kan zwaaien, dat er naar kan teruggegrepen worden. Trouwens, bij de lezer bestaat een verhaal pas als hij er door geraakt wordt. De kwaliteit ervan wordt er heus niet beter op als het door hoge oplages wordt vermenigvuldigd! Maar boeken moeten nu eenmaal aan de man worden gebracht. Zij ontsnappen niet aan de mallemolen van de commercie, aan de massale beïnvloeding opgezet door belangengroe­pen, die vooral in dit tijdperk waarin de bevestiging van het ego hoogtij viert, hun best doen om kunstenaars via canonisatie in de media te verhef­fen boven zichzelf, in hun roem of intellectuele sta­tus; ook al zijn dergelijke praktijken in wezen oneerlijk ten opzichte van de onbevangen kijker, lezer, of luisteraar, en blij­ken ze het onbevangen kijken, lezen of luisteren vaak ook in de weg te staan. Maar om begrijpelijke economische redenen menen de specialisten, die zich omwille van hun zogenoemde specialiteit graag laten uitnodigen om zich deze intellectuele rol aan te meten, de leken ook hier bij het handje te moeten nemen om hen binnen te loodsen in de kermisachtige wereld waarin prijzen worden uitgereikt en eervol applaus opklinkt voor belangrijke heren die iets te zeggen hebben.

    Vanuit zijn persoonlijke ervaring zou het voor elke waarachtige artiest makkelijker moeten zijn om achter alles wat het publiek zowel associeert met de status van de zogenoemde kunstkenner als die van de door hem beroemd gemaakte kunstenaar, vraagtekens te plaatsen en zich geen zorgen te maken over zijn anonimiteit of geringe verkoop. Wellicht kan het besef dat enkel het eenzame gevecht telt, troost bieden. Tegen de erosie van de tijd blijkt trouwens niets opgewassen. Succes, roem, rijkdom, dit alles is relatief: niets anders dan ijdelheid. De opgeslagen data van cultuur-historisch belang zijn nu al duizelingwekkend van omvang. In het gunstigste geval zullen de generaties na ons sommige, nog overeind gebleven werken van deze, voor hen zeer curieuze tijden bestuderen, als zou het gaan om de samengestelde botten van een dino.

   Iedereen kan inspiratie hebben. Iedereen kan fantastische beelden zien, visioenen krijgen, op vruchtbare gedachten komen. Maar daarmee is men nog geen schrij­ver. Inspiratie verdwijnt weer. Andere beelden en associaties duiken op. Iemand is pas schrijver door zijn geestelijke arbeid. Dus minder door middel van een publiek uithangbordje aan de voet van een pedestal, dan door de gedrevenheid waarmee hij elke dag weer de pen opneemt. Door veel te schrij­ven worden de hersenen trouwens meer geacti­veerd en blijven ze onbewust, zelfs tijdens de slaap, onver­moeid aan de slag.

   Zonder mijn dagelijkse sch­rij­factie, wat vanzelf een sober leven met zich meebrengt, had ik nooit al die in de loop der jaren ontvangen associaties van beelden en ingevingen kunnen vastleggen. Niet dat ik de be­hoefte voel om dit mate­riaal weer eens ter hand te nemen. Maar door te schrijven heb ik alvast meer dan één keer geleefd en heb ik die anders onmogelijke levens enigszins ook be­waard en geïnventari­seerd. Daar­door voel ik me rijk en kan ik bevre­digd op de hieraan gewijde jaren terug­kij­ken.

   Om die in mij verborgen werelden naar buiten te brengen, heb ik al mijn mogelijkheden aangewend. Hierbij reken ik evengoed verdiensten als tekortkomingen. Vandaag lijkt deze massa wat weg te hebben van een in zee drijvende ijsberg, waarvan enkel het topje voor het publiek zichtbaar is. Misschien blijkt hieruit dat ik zo gek was om mijn vermogen om meer leven in andermans brouwerij te toveren, te overschatten. Daarover mag elke lezer voor zichzelf oordelen.

maandag 29 januari 2024

JONGEMAN STAPT WIJDE WERELD IN

 


 

In dit hedendaagse sprookje voor volwassenen, worden de lachwekkende belevenissen verteld van een ambitieuze jonge uitvinder, die zich tijdens zijn vrije uren bezighoudt met tapdansen, het bestuderen van hemellichamen en het volgen van de levensloop van beroemde filmsterren. Tijdens een receptie bij de inhuldiging van nieuwe kantoren, behorend tot een industrieel concern, wordt hij smoor op een operadiva, het lief van de grote baas. In de loop van de avond komt hij erachter dat de uitgestalde rijkdom slechts glitter is, daar het concern, als gevolg van haar intriges, aan de rand van het bankroet staat. Voor hem een gelegenheid om zijn plaats in het middelpunt van de financiële wereld binnen te rijven. Dit humoristisch verhaal van 120 pagina’s doorlopende tekst, speelt zich af op één locatie gedurende één avond.

   Parrallel met een vloed van alle literaire grenzen overschrijdende gebeurtenissen, wordt op gelijke tred een verrassende kijk geboden op de sociale gelaagdheden rond het menselijk bestaan: de werkelijkheid voorgesteld als een allegorie waarin elk detail bekend voorkomt. Met een groteske lach worden naast alledaagse waanzinnen, herkenbare karaktertrekken als ijdelheid, hebzucht en geldingsdrang doorgelicht.

Eerste pagina's:

Venus bestaat. Ik heb haar met mijn eigen ogen gezien. Iets bestaat pas voor zover het ook gezien wordt. En zo gaat het met menschen als met planeten: het is niet genoeg voor een rondzwervend object om in de kijker te lopen. Nee, er moet iets opvallends mee gemoeid zijn, waardoor de observator de aandrang voelt het beeld scherp te stellen om na te gaan of wat hij in de vlucht heeft opgemerkt, terecht of niet zijn aandacht verdient.

   Ik was op een receptie bij De Blauw ter gelegenheid van de inhuldiging van zijn nieuwe kantoren. En terwijl ik me tussen de dichte drommen van aanwezigen naar het buffet begaf, viel me tegen een achtergrond van afgezaagde wijsjes op een piano en geroezemoes van velerlei stemmen, plotseling een rij gehakte klanken op. Omvallende dominostenen: ongewoon muzikaal, helder, en - ofschoon van een donker, welhaast mannelijk timbre, - duidelijk afkomstig van een operadiva. Zo klinkt alleen Hoogduits. Delicaat brons. Hoogst zeldzaam in onze mosachtige contreien.

   Daar zag ik De Blauw, bijgenaamd de Beul van Katanga, langs de rugzijde. Een grauw, blauw pak over zijn corpulente, misdadige schouders. Ik zou haast zeggen: de achterzijde van de maan, die mij, in de richting van de vallende dominosteentjes, het zicht belemmerde. Hij was omgeven door een blauwe kring van hem gunstig gezinde satellieten, - trawanten of slippendragers die, zeker doordat ze voor hun mateloze ambities van hem afhankelijk zijn, hetzelfde beulsgezicht reflecteerden als hij. Aan hun mond kon ik zien dat De Blauw glimlachte. Aan hun ogen en hun eenstemmige knikjes mat ik de graad van geveinsde belangstelling waarmee De Blauwe beul naar een spreker luisterde. Ofschoon ik me ook al een tijdje binnen zijn invloedsfeer bevond, - wat trouwens mijn aanwezigheid hier verklaarde, - behoorde ik nog niet tot deze elitaire satellietengroep. Het zou dan ook van een onvergeeflijke aanmatiging getuigen als ik me, hoewel ik ter wille van De Blauw niet minder bereid was een glimlach te veinzen of met blinkende ogen ja te knikken, zonder een uitnodigende wenk bij het kringetje zou aansluiten. Dus liep ik door. Alsof ik niets beters te doen had dan me, zoals de eerste de beste knul alhier, een tweede glas Royale Touch met sappig fruitje van verse kumquats te laten inschenken. Terwijl de barkeeper hiermee bezig was, draaide ik me om en posteerde er met de zelfverzekerde koelheid van de harde bink, die volop bezig is het  te maken in dit leven. Van jongs af eraan gewend hele melkwegstelsels aan je oog te zien voorbijtrekken, raak je niet dadelijk van slag als er toevallig een Duitse Venus in het vizier komt. Mijn oog was beslist wetenschappelijk neutraal en onbevangen. Dit wil zeggen dat ik niet toegaf aan mijn eerste indruk door, zonder op tekortkomingen te letten, te gaan steigeren voor een weinig geziene vorm van schoonheid, zoals zij die naar mijn gevoel uitstraalde.

   Dat ik mijn glas voor slechts driekwart gevuld kreeg, belette me niet mijn tijd te nemen voor enkele minpunten. Objectief gezien kon men de Duitse struis noemen. Voor mij persoonlijk betekent dat geen strop. Uitgemergelde skeletten horen in een kist, diep onder de zoden. Een bolle boezem belooft overvloed. Mijn blik daalde naar de volgende welving, - haar buik. Ook die zag er volgens de gangbare normen te mals of weelderig uit.

   Gangbare normen! Laat die grijze klootjes van onbenullige meteorieten uit hun nek kletsen! Laat ze bij de eerste aanraking met de dampkring opbranden en tot stof verpulveren! Liever ontblootte mijn koortsachtige verbeelding een intiem moment van haar toestemming, zodat ik mijn hand er ongehinderd overheen kon leggen en de vlezige veerkracht voelen: een mateloos Vergnügen, aangenaam begeleid door haar mij aanmoedigende, speelse gilletjes.

   Haar gezicht wil ik niet beoordelen. Dat gaat zoals bij het voorkomen van planeten: elk gelaat, of dat nu blauw, rood, of wit is, kan er de ene nacht mooi dan weer lelijk uitzien. Praat me nog minder over make-up of haarkleuren! Het zijn eerder de innerlijke stemmingen die men moet beoordelen. Aangezien deze Venus Hoogduits sprak en eerder bleek van huid was, zou men een blonde vamp verwachten. Vandaar mijn vermoeden dat de ravenzwarte tressen, loshangend achter haar forse schouders, geverfd moesten zijn, precies zoals bij de Koningin van de nacht uit Mozarts Die Zauberflöte.

   Bedenkend dat ik het voorlopig met minder schoonheid moest stellen, begaf ik me, omzichtig vanwege het gevulde glas in mijn hand, weer naar Justine, mijn vertrouwde gesprekspartner. Afgaand op de Hoogduits vallende klankenrij nam ik dezelfde weg terug. Net voor die Venus opnieuw achter De Blauws beulse heuvelrug wegdeemsterde, ving ik nog een wonderlijke glimp op van het fijne beha-lintje, dat haar volle schouders smaakvol in twee congruente parten deelde. Ik proefde een laatste druppel schoonheid en onderging in één oogwenk de vluchtige bloei van het leven zelf.

   ‘’t Is toch niet doordat jij je stom verveelt dat je weer verliefd moet worden!’ hoorde ik de eeuwige scepticus in mij. Mijn voorhamer sloeg dat lastige kereltje in één klap de schedel in.

   Vanaf hier wist ik wat ik met mijn leven moest aanvangen.

  




zondag 18 juni 2023

TWEE HOOFDEN (Roman)

 Als privédetective Joseph Reinhout wordt uitgenodigd op de lijkschouwing van een onthoofde vrouw, van wie hij in opdracht van haar echtgenoot al enkele dagen bewijzen verzamelt dat zij hem ontrouw was, komt hijzelf in nauwe schoentjes te staan. Niet enkel circuleert er bij de politie een compromitterende foto van hem met die dame. Onder zijn bed wordt ook een bebloede machete gevonden met daarop zijn vingerafdrukken. De plot wordt nog ingewikkelder als zijn oude vriend en diens vrouw tijdens hun vakantie in Oostenrijk met hun wagen in een ravijn storten. Dat het hoofd van die vrouw niet wordt teruggevonden, stelt Joseph voor een tweede raadsel. Om de zaken in zijn eentje op te lossen, probeert hij uit de handen van de politie te blijven.

Nieuw in het genre is de introductie van een levensecht personage wiens eigenzinnig karakter evengoed via zijn speurwerk als privéleven aan het licht komt. Het uitgebalanceerde evenwicht tussen diens uiterlijke waarnemingen en rijk innerlijk leven, houdt het verhaal over de ganse lijn fris en voor de lezer herkenbaar, alsof hij het zelf beleeft. Verhelderend is Josephs vereenvoudigde kijk op de wereld; al maken ook zijn zwakheden, angsten, obsessies en twijfels hem door en door menselijk.

Fragment:

Vreemd hoe Joseph ondanks de spanning van het wachten nog oog had voor de verkeerslichten en voor alles wat er langs de weg gebeurde. Als hij een eenzame wolf was, dan heette dit zijn jachtgebied. Daar achter het stuur van een passerende wagen een jakhals, ginds een troep buffels. Op het einde van de rit stonden meedo­genloze jagers hem met hun geweren op te wachten. Hij kende dit levensgevaar­lijke, onherbergzame terrein door en door. Hij kende de mens, heer­ser over tankstations, over industrie­terreinen, over villa's langs de open­bare weg, over scholen, bankge­bouwen, supermarkten, vijvers, sloten en kanalen. Hij, de man die al jaren bezig is het geweld waarmee dit alles wordt opgebouwd met de koelheid van een onpartijdige te registreren, hij heeft zich nu voor het eerst schul­dig gemaakt door zelfzuchtig in te gaan op zijn eigen menselijke ge­voelens. Dus zal recht geschie­den! De horde zal zich op zijn kadaver stor­ten.

vrijdag 24 maart 2023

Parijs, de beesten (Roman voltooid in juni 2023)

Privédetective Joseph Reinhout wordt door zijn werkgever uitgestuurd  om een ogenschijnlijk verwende, van huis wegglopen rijkeluisdochter terug te halen. Het enige waarover hij beschikt zijn de brieven van haar correspondent Etienne, student aan de Parijse Sorbonne. Al snel komt hij erachter dat hij de hele tijd zelf door een geheimzinnig heerschap wordt geschaduwd.

   Het begin van een verrassend série noire verhaal, gezet op lichtvoetige toon, waarin actie, reflectie, drama, liefde en uiteraard ook Parijs de sfeer scheppen. Naast een ingenieus opgebouwde plot rond een criminele bende van vier, leidt de roman, door tussenkomst van nauw met elkaar verweven zijsprongen naar het ongewone dagelijkse leven en de menselijke fantasie, vanzelf tot een geloofwaardige inhoud en afgeronde vormeenheid.

 

dinsdag 6 december 2022

De Trap

 https://www.bravenewbooks.nl/site/userwebsite/index/id/robertusbaeken

De Trap

€17,95PAPERBACK
ISBN: 9789464657401



Twee timmerlieden bellen aan om in een stadswoning een trap te renoveren. Hun opdrachtgever is een alleenstaande, excentrieke oude heer. Als beide mannen door diens erg aanhalige en bloedmooie dienstmeid in de ban raken, wordt wat op het eerste gezicht begint als een ordinair slippertje, algauw de aanzet tot een spannende, tragikomische vertelling, die de lezer uitnodigt naast alle scha en schande van de personages ook het lachwekkende te zien in de diepgaand beschreven menselijke perikelen rond begeerte, seks, liefde, huwelijk.
De visie van de auteur bestaat eruit om een verhaal nooit de eigen wil op te dringen. De schrijver is het knechtje van zijn personages. Hij durft de nodige risico’s te nemen door erop te vertrouwen dat het zuivere gevoel en de irrationele, onbewuste krachten in hem, zijn roman naar een juiste vormgeving zullen leiden.