woensdag 15 december 2021

Portret van de aardbeienplukster als jonge vrouw - NABESCHOUWINGEN


 

‘Portret van de aardbeienplukster als jonge vrouw’ heb ik in twintig maanden uitgeschreven met potlood op papier. Dit gebeurde tussen 4 augustus 1980 en 27 maart 1982 tijdens de middagpauze van 12 tot 13 uur aan mijn bureau op het metallurgische bedrijf in Beerse, waar ik dagelijks de kans greep om na het nuttigen van de middaglunch, in mijn eentje voort te schrijven. Op dat bedrijf, gespecialiseerd in het smelten van lood en antimonium en het omzetten in andere derivaten, was ik op dat moment al 15 jaar werkzaam als technisch tekenaar. Door deze functie maakte ik tevens deel uit van een uitgebreide onderhoudsploeg van constructeurs, lassers, ovenmetsers, houtbewerkers, enz. Door mijn voltijds werk hier, had ik weinig tijd om te schrijven. Wel was ik door mijn nauw contact met al die collega’s op de werkvloer in de gelegenheid uitgebreide levenservaring op te doen. Genoeg voor een romanschrijver om in het bezit te komen van een staalkaart die geldt voor de hele wereld en alles wat des mensen is. Uiteraard bezat ik toen nog geen pc. Eenmaal thuis vulde ik mijn dagelijkse potloodversie tot 339 volgeschreven vellen aan om het geheel later met een schrijfmachine uit te typen.


    Deze roman werd geschreven in opdracht van Bruna & Zoon, in die tijd mijn uitgever Hoewel het weinig scheelde, is de roman nooit uitgegeven. Jammer voor mijn geesteskinderen, de hoofdpersonages. Zij droegen bij tot een boeiend verhaal, goed voor breed lezerspubliek. Maar niet getreurd, mijn kindertjes, vrouwtje en ik blaakten van gezondheid  en we leden geen gebrek. Dus had ik niet te klagen. Bovendien bleef ik in mezelf geloven, en zoals steeds begon ik onmiddellijk aan nieuw werk, wat opnieuw zoveel aandacht van me vergde, dat ik mijn vorige romans snel uit het oog verloor. Door mijn belangstelling voor het nieuwe, kwam het er trouwens nooit van om mijn eigen, ouder werk opnieuw te lezen. De voorbije zomer heb ik dat, voor het eerst in mijn leven, toch wél eens gedaan.

   Omdat het verhaal zich in de jaren zeventig afspeelt, leek het decor ondertussen wat gedateerd. Verbluffend hoeveel er de voorbije veertig jaar veranderd is in de wereld... Maar misschien vormde dat juist een meerwaarde. Het geheel scheen nu iets van een tamelijk recent-historische roman te hebben gekregen. Mijzelf boeide het verhaal in ieder geval nog steeds. Alleen trof ik, toen ik erop terugkeek, heel wat storende elementen aan. Zo prees ik me gelukkig, dat de roman indertijd op de valreep toch niet werd uitgegeven. In die eerste versie leidde een overvloed aan details en bloemrijke beschrijvingen de aandacht al te zeer af. Door minder verbositeit en meer soberheid, zou het verhaal veel beter uit de verf komen. Daar een roman bestaat voor zover hij goed geschreven is, begon ik de tekst te redigeren. Met soms zeer grove middelen: een snoeimes maar af en toe ook een hakbijl. Dat was nodig. Toen ik er na een half jaar opnieuw klaar mee was, bleek het oorspronkelijke verhaal van 300 pagina’s tot 200 te zijn teruggebracht.

   Elke vogel zingt zoals hij gebekt is. Wat het lied juist zo interessant maakt. Maar of je nu zingt of schrijft of andere kunsten beoefent: de uitvoerder blijft het knechtje van wat hij verwezenlijkt. Voor mijn part mag het nooit zijn bedoeling zijn om de aandacht op zichzelf te vestigen, om zijn ‘kunnen’ te laten zien. Wel moet hij de verborgen wereld tonen die in ieder van ons is. Bij een schilderij gaat het niet om de verf, bij een roman niet om de woorden.

   Voor het boek over de Aardbeienplukster was mijn uitgangspunt filosofisch van aard. Het verhaal speelt zich af in een periode waarin de kerken leeglopen, waarin het dogma van het traditionele geloof, meer dan ooit, verstandelijk aan de tand wordt gevoeld; dat thema is van alle tijden, maar op dat moment meer dan ooit actueel. Zoals het spreekwoord echter zegt: als twee honden vechten voor een been, loopt de derde ermee heen. Dit liet ik in mijn roman zo gebeuren. Die derde is namelijk het hoofdpersonage Mieke, die, juist omdat zij geen enkel ander argument heeft dan haar waarachtige honger naar het leven zelf, de anderen slimmer af is. Eenmaal een dergelijke zaadje is geplant, behoort het nooit tot mijn werkwijze om door een 'planmatige', verstandelijke tussenkomst daarrond een verhaal te 'verzinnen’. Het verhaal dringt zich onweerstaanbaar aan me op. Daarnaast laat ik de tijd zijn werk doen, door het zaadje elke dag verder te laten evolueren, en er ook al eens een nachtje over te slapen, op natuurlijke wijze, zoals een boomscheut uitgroeit naar het licht. Een riskante onderneming: je hebt geen enkele garantie om niet, op zeker ogenblik, op een dood spoor te belanden. Daarom ben ik het lot of de hemel dan ook bijzonder dankbaar voor ‘de genade’, als het ware, omdat het me vergund was mijn relaas tot een goed einde te mogen brengen. 

   Bij uitgeverij De Galge publiceerde ik tevoren al een dichtbundel, maar als romancier debuteerde ik in het jaar 1981, met het boek ‘Van liefde en ondeugd.’ Een liefdesroman, met als hoofdpersonage een suppoost in een museum. Hoewel de meeste van mijn romans over man-vrouw relaties gaan, verschillen ze onderling heel erg van elkaar. Behalve in mijn twee vroegste manuscripten uit mijn beginperiode, heb ik nooit op directe wijze over mijn eigen leven verteld. Waarschijnlijk inspireerden mijn persoonlijke belevenissen me te weinig om steeds maar in die ene, zelfde richting te blijven doorgaan, in het teken van mijn eigen, rimpelloze huwelijk (hoewel dit toch ook wel passioneel was), en mijn gezin van vijf kinderen, mijn dagelijkse schrijven, mijn werkzaamheden op de fabriek... Ik zou dan wellicht het gevaar hebben gelopen, steeds aan één en hetzelfde boek te hebben zitten schrijven. Al valt zelfs daar wel iets voor te zeggen. Het opwekken van spanning en emotie is een kwestie van individuele, seismografische gevoeligheden, en meer niet. De schrijver hoeft echt niet deel te nemen aan, bij wijze van spreken, een safari, om opmerkelijke gewaarwordingen aan anderen over te brengen.

   Elk leven heeft maar één uitkomst. Toch spelen toevalligheden daarin een ongeziene rol. Onverwachts een straat oversteken, kan al voor gevolg hebben dat het leven een heel andere wending neemt dan je voor ogen had. Elke dag opnieuw staat iedereen voor verrassingen. En waarom zou je bij het schrijven niet de vrijheid mogen nemen om sommige van die niet onwaarschijnlijke toevalligheden een handje toe te steken en daarin mee te gaan? Door zelf op het toneel afwezig te blijven, kan de schrijver gevolg geven aan andere keuzemogelijkheden dan die voor de hand liggen. Niet enkel kan hij plotseling de straat oversteken en onverwachts een onbekende tegenkomen. Door van zichzelf afstand te nemen kan hij erin slagen een ander te worden. Door schrijvend in een andere werkelijkheid dan de zijne te stappen, leeft hij twee keer. Zonder dit gegeven had ik me voor mijn roman over de Aardbeienplukster, onmogelijk kunnen verplaatsen in de werkelijkheid van een jonge vrouw, of, zoals in mijn daaropvolgende roman, in die van een schrijnwerker, wiens huwelijk door ontrouw op de klippen dreigt te lopen.

   Merkwaardig hoe ik op mijn zestiende, op een technische school, tijdens de les Nederlands, ‘verklarend lezen’, kennismaakte met Beatrijs en andere middeleeuwse teksten. Er ontvlamde iets in mij, een onstilbare dorst naar het mooie, het waarachtige, het troostende dat van literatuur kan uitgaan. Van de ene op de andere dag  wisselde ik mijn strips in voor romans. Het begon met Dostojewski’s ‘De gebroeders Karamazow’ en het hield niet meer op. In de plaatselijke boekhandel werd ik een graag geziene klant. Ik las een heleboel klassieken, zoals ‘Rood en zwart’ van Stendhal, de romans van Tolstoi, Saroyan, Steinbeck. En van eigen bodem Felix Timmermans, Willem Elschot, Cyriel Buysse.

    Een tweede openbaring greep plaats toen ik op mijn achttiende, in een vertaling uit 1961, ‘Black Spring’ van Henry Miller ontdekte; een bundel deels surrealistische teksten, geschreven in 1934. Vooral het verhaal ‘De kleermakerij’ schudde mij heftig door elkaar. Dat iets zo verschrikkelijk rauw en schaamteloos eerlijk, tegelijk diep menselijk en ontroerend kon zijn, had ik nooit voor mogelijk gehouden. Een bekentenissenliteratuur die zich ogenschijnlijk totaal niks van vorm aantrok.

   Je hoefde om romans te schrijven dus toch niet hoogopgeleid te zijn. Miller was een gewone straatjongen uit Brooklyn. Als hij het kon, waarom dan niet ik? Het was of ik ontwaakte uit een droom. Maar Miller was een zeer sterke persoonlijkheid, zodat het me vele jaren gekost heeft om van zijn invloed af te komen.

    In zijn jeugd was Miller trouwens zelf ook een fervent bewonderaar van Dostojewski’s tragedies. Tot hij op een dag inzag dat dit literaire beeld niet met de werkelijkheid strookte; de menselijke ziel leek hem ineens te klein voor het grootse van dergelijke tragedies, zodat dit inzicht voor hem de énige tragedie werd. Een dergelijke aardverschuiving overkwam ook mij. Hoewel ik Millers wereld herkende en zijn proza fel bewonderde, opereerde ik als plattelandsjongen en brave zoon van een hardwerkende weduwe met groot gezin, vanuit een heel andere achtergrond. Dus moest ik, zonder me van iets of iemand aan te trekken, op zoek naar mijn eigen stem.

    Een verhaal moet er naar de vorm, als geheel, naar mijn betrachting, even rond uitzien als een biljartbal. Dit kom je niet zo vaak tegen. Maar je vind het wel, bijvoorbeeld, in Mishima’s roman ‘Een zeeman door de zee verstoten’ (1963), of Tanizaki’s ‘Dagboek van een oude dwaas’ (1961). Ook in de korte roman  ‘Agostino’ van Moravia (1945), of ‘Brandende liefde’ Jan Wolkers (1981). 

maandag 2 augustus 2021

Recensie: Het gevaar loert in Mombasa

 

Het gevaar loert in Mombasa

Recensie in Knack -  Focus  - 9 juni 2021 - Marnix Verplancke.

In de jaren 1920 trekt de Antwerpse boekhouder Oscar Van Kleut naar Afrika om er Clara Jansen te zoeken. Die is uit Mombasa vertrokken om de Kilimanjaro te beklimmen, waarna er nooit meer iets van haar vernomen is. Oscar reist in haar voetsporen, vergezeld door de Amsterdamse landmeter Duval – of is het Duvel, zoals sommigen beweren? Vaststaat dat hij met de glimlach handen van de inwoners afhakt, onder begeleiding van Waldteufels Estudiantina of Schuberts Der Lindenbaum (Oscar heeft een grammofoon en een stel reservenaalden mee). 

Het gevaar loert in Mombasa is een heerlijke persiflage, geschreven door de eigenzinnige Robertus Baeken, die onwillekeurig doet denken aan Heart of Darkness , Tarzan en het verhaal van Stanley en Livingstone, () Er zit ook ernst verborgen achter de humor, want plots eindigt de bekende geschiedenis. Wie heeft wie vermoord, of is er helemaal niemand dood? Hoe ontstaan mythes en wat vermag de wetenschap ertegen? Ook dat intrigeert Baeken.

dinsdag 4 mei 2021

Pas verschenen, te verkrijgen in de boekhandel: Het gevaar loert in Mombasa

 
Het gevaar loert in Mombasa
ISBN: 9789464242089
Soort boek: Paperback / softback
Aantal pagina's: 100
Uitgeverij Aspekt Prijs: € 12.95 Te verkrijgen in de boekhandel

Een Vlaamse boekhouder, geïnspireerd door de beroemde, in het Braziliaanse oerwoud verdwenen ontdekkingsreiziger Fawcett, besluit in 1926 een in Afrika vermiste landgenote op te sporen. In Mombasa komt hij in contact met de Swahili-sprekende Duval. Deze ouwe rot zal hem zal hem behulpzaam zijn bij het oprichten van een expeditie en hem als gids door de jungle vergezellen. Tussen hen ontstaat een machtsstrijd.
Het jungleverhaal eindigt bij een teruggevonden skelet in een kloof nabij de Kilimanjaro.
Nieuwe literatuur, gebracht als een spannende avonturenverhaal; gevolgd door de chronologie van een met Tarzan en Fawcett verweven mythevorming rond de hoofdfiguur en andere zijsprongen waarin de auteur graag een loopje neemt met de ernst van de wereld.
In vrije val geschreven, is het verhaal toch niet de uitkomst van een ongebreidelde fantasie; want zowel ter lering als vermaak een metafoor gebaseerd op historische feiten.
Satire, pulpachtig geweld en zwarte humor in afwisselende tempo. Een brok pure dynamiet. Literair vuurwerk, de lezer met een comfortabel lontje aangereikt.