zaterdag 5 november 2022

Drie gedichten van Robert Baeken

Zakelijk gesprek

Met aktentas op schoot
spreekt een man tot mij over nut en voordeel
aangaande verzekering omtrent
brand, storm en schade allerlei.

Zijn gezicht: ogen van nat glas
en huid, ruw getrokken uit blauw karton.
Misschien door de kou gelopen?
Hij vraagt: zijn onderkaak gaat op en neer.

Van een glas voor zijn neus slokt hij water.
Zo loopt het bewegen oliegesmeerd. Tussendoor
bezit hij thuis ook nog vrouw en kind naast
veertig kanariepieten. Leuke hobby, - toch?

Zie mijn eigen kippenvel en hand van geel karton,
duidt wellicht op ernstige ziekte. Hart of lever?
In antwoord: ook deze kaak op en neer, jawel!
Alles loopt gesmeerd. Want enzovoort.

                                      *
Buurmeisje

Wij zaten beschut door een muurtje naast 't riool.
Rondom ons: het dierbare afval, opgeschoten onkruid.
Lage wolken en kaal plein onder avondlijke druil.
Baksteen en halve kapstok dienden een laatste goal.

Jij was een volbloed, een koningsdochter
van Atilla de Hun, barbaars: met hoge jukbeenderen.
Een wijde lach vol tanden, blinkende ogen,
mager van de honger naar het Leven dat komen zou.

In mij gleed een wolk van onzegbare droefheid.
Ik zag en hoorde, tussen ons zouden zich hoog stapelen:
nutteloze jaren van roest en dikke lagen mos.
Dus vergeef ons dat wij verder niets te zeggen hadden.

Welja, het plein sindsdien onbegrijpelijk
volgebouwd met kale huizen, propere gezinnen.
Daar lopen nieuwe mensen in en uit kantoor,
welbespraakt en redelijk. Modern zoals 't hoort.

Deze vale herfst heb ik, jou weer eens teruggezien:
tussen een geruisloze lawine van blauwe kerkhofsteen
en bedolven onder de schaduw van een kruis
kletste jouw vlakke beeltenis een hand in mijn gezicht.

De onbegrijpelijke glimlach van een toegenegen Oma.
Rond brilletje, ronde kin. Einde verhaal.
Voor zoveel schoons was ik evenwel klaar.
Want 't is waar: de dorpsdichter had weinig te vieren.

De ouwe kijkt nog naar 't vuur tegen nachtelijk blauw.
En hij klapt vrolijke handen voor wie 't mag horen.
Maar hij huilt om niks en mankt stilaan een poot;
zoals vandaag alweer een feestelijk jaar in en uit. 
           
                                   *
Einde van een vriendschap

Bedankt voor je slag op mijn neus!
Eindelijk leerde ik jouw vuist kennen
en rook ik, doorheen de bloedspatten op het netvlies:
De stank van het dragend verdrag, het verduren.

Waar jij een scheve neus had
zaten mijn rottende tanden.
Wij konden het niet verhelpen.
Want erger is het schone maakwerk.

Waar jij een konijn kon tekenen, levensecht,
truukte ik de zang van vogels op papier.
Daarna is een mager applaus gestorven
en dreven wij weg, wrakhout elk zijn kant.

Zonder opsmuk ben ik vandaag gestrand:
Een saaie baai, mijn armoede, de bittere leegte,
de pure druil op maandagmorgen, - goddank!
Mensen die de bus nemen, hun dagelijkse stemmen.