Binnen de categorie van teksten over levensbeschouwing, bekleden deze gebundelde essays beslist een aparte plaats. Gelinkt aan reeds bestaand gedachtegoed, zoals te vinden bij het boeddhisme, taoïsme, empirisme en existentialisme, wijzen ze op de noodzaak om nog een laatste grens te overschrijden waar elk ‘isme’, elke begrip, elke peiling naar onze menselijke aard ophoudt. Alle in taal gevatte, existentiële vragen, zoals wie wij zijn, of wat leven is, eisen immers dat er verder gekeken wordt dan de uiterlijke vormen van maatschappelijke aankleding. Daarbij komt onvermijdelijk ook het probleem op de proppen dat het wezenlijke zich niet laat formuleren. Zo is het aangewezen de conventie van het woord te doorzien en als enkeling onbetreden paden op te gaan, weg van al het bekende.
Om die reden vertrekken deze teksten van nul, zonder enige voorkennis. De auteur houdt zich bij wat de feiten hem vertellen. Hij ontmaskert de begrippen, verbonden aan de groepsgeest, aan de continuïteit en duurzaamheid van het maatschappelijke leven, want deze leiden vanzelf tot een valse identiteit, tot dwalingen, destructieve krachten, kwalijke gewoonten, leven op automatische piloot, verslavingen.
Zijn stellingen nemen echter nooit een autoritair standpunt in. Wel doen ze een beroep op de intelligentie van de lezer, simpelweg door hem te confronteren met feiten waar hij niet omheen kan zonder te kwader trouw te zijn. Daardoor zijn deze teksten nergens tendentieus, nergens voor of tegen.
Wat nu bij al deze proeven opvalt, is het scherpe onderscheid dat gemaakt wordt tussen enerzijds de ogenblikkelijke individuele gewaarwordingen en anderzijds de verbeelding die dergelijke vluchtigheden tot een levenslang geheel aaneenrijgt en daarmee het praktisch samenleven van individuen binnen een bekend historisch kader mogelijk maakt.
Eenvoudig gezegd gaat het over alles wat onder het werkwoord ‘leven’ wordt verstaan, wat grondig verschilt van ‘het leven’ dat als zelfstandig naamwoord hiervan is afgeleid.
Ter afwisseling, ook wel tot meer verduidelijking, wordt dit uiterst belangrijke, meestal over het hoofd geziene onderscheid in elk essay telkens in een andere literaire vorm gegoten, gaande van de zuiver filosofische beschouwing tot allerlei persoonlijke ervaringen en reflecties omtrent religie, ethiek, maatschappelijke toestanden, menselijke gedragspatronen, begrippen rond taal en kunst.
Bij het schrijven van een essay kan het van primordiaal belang
zijn om zich uitsluitend aan onweerlegbare feiten te houden. Hoe meer de inhoud
ervan tegen de haren van de publieke opinie in strijkt, hoe groter de nood aan
eenduidigheid. Want de zegging mag nimmer een twistappel worden. Tenslotte gaat
het eerder om de waarheid, dan om wie er gelijk heeft.
Met dit als
uitgangspunt leidt de auteur zijn lezer naar een venster om hem eenvoudigweg te
tonen wat hij ziet: een bos. Met groeiende verbazing over dit kleine universum
gaat hij verder, mijmerend over twee vormen van waarheid, over het verschil
tussen appels en citroenen en waarom Shakespeares ‘Othello’ wel moest eindigen
in een bloederig drama.
Oefeningen in klaarheid en logica dienend tot
het blootleggen van belangrijke elementaire structuren.
Achter de lens
Kijken door het venster. De hoge stammen zien van een strook uitgedund naaldbos, omgeven door de huizen en tuintjes van een rustige buitenwijk. Daarboven een stukje hemel opmerken en het omfloerste licht van de voorjaarszon, hangend tussen de kruin van een schimmige berk om hier en daar een bundel schuine lijnen te werpen over een plekje graspollen dat het soort bleekheid en verwaarloosde onregelmatigheden vertoont eigen aan alles wat moeizaam tiert op braakliggende terreinen. Bij dit beeld voegt zich de onrust van heen en weer zwiepende twijgjes, wat duidt op felle wind. Naarmate ik aandachtiger word, bereikt me de rauwe kras van een ekster en vanuit de verte zelfs het blaffen van een hond.
Dit is geen belvedère, geen plaatje voor een postkaart waarvoor zich bussen met toeristen zouden verzamelen. Toch blijft het beeld ondanks de dagelijkse vertrouwdheid mij genoeg verwonderen om de ogen de kost te geven. Het voortdurend veranderende spel van licht, schaduw en ontelbare kleurschakeringen, het eenvoudige feit dat het bos steeds is zoals het ogenblikkelijk voorkomt, drukt me met de neus op een essentiële waarheid: namelijk, dat het bos bestaat als een waargenomen fenomeen waardoor het mij een absoluut houvast biedt. Ik zie immers geen redenen om aan deze waarneming te twijfelen. Het gegeven doet zich voor als een onweerlegbaar echt en zuiver feit, geheel los van de voorafgaande oorzaken waarom het er thans zo uitziet, los ook van de kwestie of het wordt beoordeeld of in mijn geheugen opgeslagen. Zelfs al zou het bos later een fata morgana blijken, dan verandert dit nog niets aan het waarachtige karakter van de verzameling diverse bouwstenen waarmee deze observatie tijdelijk is samengesteld.
Dit is geen belvedère, geen plaatje voor een postkaart waarvoor zich bussen met toeristen zouden verzamelen. Toch blijft het beeld ondanks de dagelijkse vertrouwdheid mij genoeg verwonderen om de ogen de kost te geven. Het voortdurend veranderende spel van licht, schaduw en ontelbare kleurschakeringen, het eenvoudige feit dat het bos steeds is zoals het ogenblikkelijk voorkomt, drukt me met de neus op een essentiële waarheid: namelijk, dat het bos bestaat als een waargenomen fenomeen waardoor het mij een absoluut houvast biedt. Ik zie immers geen redenen om aan deze waarneming te twijfelen. Het gegeven doet zich voor als een onweerlegbaar echt en zuiver feit, geheel los van de voorafgaande oorzaken waarom het er thans zo uitziet, los ook van de kwestie of het wordt beoordeeld of in mijn geheugen opgeslagen. Zelfs al zou het bos later een fata morgana blijken, dan verandert dit nog niets aan het waarachtige karakter van de verzameling diverse bouwstenen waarmee deze observatie tijdelijk is samengesteld.
Hoe klein ook, feitelijk is dit bos evengoed
een universum op zich. Want eender, waarheen ik de blik ook richt, - naar de
overkant van de straat met de bomen of naar de verste uithoek van het heelal, -
terecht kan ik me afvragen of een wereld wel bestaat als zij niet wordt
waargenomen. Van een universum waarin elke levensvorm afwezig is, een heelal
dat dus enkel uit dode materie zou zijn opgebouwd, kan niets of niemand getuigen
dat het ook werkelijk bestaat.
Door deze noodzakelijke voorwaarde, dat iets
pas aanwezig is als het ervaren wordt, zou men kunnen stellen dat geen enkele
wereld louter op zichzelf bestaat, als een zelfstandige entiteit los van enige
observator. Een verschijnsel of feit komt niet enkel voor zoals het gezien
wordt, maar ook doordat het gezien wordt, bij gratie van een ziener. Het zien
evenwel in de breedste zin opgevat. Zien veronderstelt immers dat er een
waarnemer is, een wezen dat de wereld, zichzelf en zijn eigen fysieke
verschijning daarin gewaarwordt, of een zijn
dat zich door zijn gerichte aandacht van sommige verschijnselen bewust is en dan
ook naar waarheid van die feiten kan handelen en getuigen.
Meteen roept dit de vraag op wat men dan
dient te verstaan onder een dergelijk bewustzijn dat zich als een autonome
zelfstandigheid achter een soort van lens, trommelvlies, sonar, of hoe het waarnemingssysteem
technisch ook mag zijn gebouwd, van elk actueel fenomeen lijkt op te werpen. Om
deze vraag te beantwoorden, zou dat bewustzijn in omgekeerde richting naar
zichzelf moeten kijken en nagaan wat het opmerkt. Redelijkerwijze zou elke
ziener hiertoe in staat kunnen zijn. Hierbij hoort hij wel aan de
eigen lichamelijkheid voorbij te gaan. Door zijn uiterlijke voorkomen maakt het
lijf immers eerder deel uit van de som van alle ogenblikkelijk op de waarnemer afkomende
fenomenen, dan van het te onderzoeken, in een lichaam zetelend bewustzijn.
En juist daar blijkt het schoentje te
wringen! Want hierdoor valt de noodzaak op dat het bewustzijn, voor de
beschrijving van zijn innerlijkheid, geacht wordt verbonden te zijn met heel
andere feiten dan die van de uiterlijke waarnemingen. Hiervoor schijnt echter
geen enkele aanwijzing te bestaan.
Om over de ziener tot een eensluidende
uitspraak te komen die zijn essentie nergens tekortdoet, zou deze ten minste
over een identificeerbare vorm, karakteristiek of hoedanigheid moeten
beschikken, wat blijkbaar dus onmogelijk is. Het zou er immers op neerkomen dat
de innerlijkheid, die per definitie niets met enige ruimtelijkheid van doen zou
hebben, zo ten onrechte naar buiten wordt gebracht en in de schijnwerpers van
de feitelijke gegevens geplaatst, met de bedoeling het onuitsprekelijke uit te
spreken, het onzichtbare te zien, het onmeetbare af te meten en als zodanig te
determineren.
Wat die innerlijkheid betreft, lijkt de mogelijkheid
van een parallel universum waar de ons bekende fysische wetten niet van
toepassing zijn, misschien niet zo veraf. Het zou mooi zijn, maar verder dan hierop
speculeren geraakt men niet; want tot nog toe is hierover niets met wetenschappelijke
zekerheid te vertellen. Dan lijkt het me natuurlijker om het verinnerlijkte
bewustzijn eerder te zien als de complementaire helft van elk feitelijk
gebeuren, - zoals een elastische handschoen zich passend rond de hand sluit, - waarbij
de innerlijkheid neerkomt op een meegaande, onpersoonlijke leegte die wordt
ingevuld door de geleidelijke voortgang van even naamloze als onmeetbare fenomenen.
In dat geval bestaan zowel het bewustzijn als het fenomeen bij gratie van
elkaar.
Zo
lijkt het bewustzijn wel indirect als feit aanwezig te zijn. Maar dit wakende
zijn blijkt verder helemaal niet in staat om zichzelf af te zonderen en als
zodanig te definiëren. Of het nu gaat over een kruipend leven op de oceaanbodem,
een vleermuis, een viervoeter of een mens, van zodra een wezen zijn
wezenlijkheid wil verstaan of uitleggen, blijkt het, ondanks zijn eigen
bestaanskennis, gedoemd tot volkomen stilte.
Als getuige van de veranderlijke fenomenen
is het wakende zijn daar nochtans zo
intens en compleet mee verbonden dat men zou kunnen stellen dat elk fenomeen in
het bewustzijn wordt vervuld, waardoor het zijn
tegelijkertijd de binnen- en buitenwereld is. Kijkend naar zichzelf wordt het
bewustzijn zich daarbij voortdurend van iets anders bewust, evenwel zonder in
staat te zijn om er zodanig een vaste greep op te krijgen dat het zich ook maar
één van die voorbijgaande fenomenen zou kunnen toe eigenen. Conclusie: Het zijn waaruit het persoonlijke ego wordt
afgeleid, is onnoembaar en vandaar nooit een bundel te definiëren eigenschappen
van toepassing op iemand in het bijzonder. In wezen is het onpersoonlijk.
Ontspoorde verbeelding
Om die reden zou het gebruikelijke
ego dat dus in gedachten aan een uniek zijn
wordt gekoppeld, beter ook beschouwd worden als een product van de verbeelding,
- weliswaar ontstaan vanuit een praktische noodzaak, want verstandelijk gericht
op de dagelijkse omgang van mensen onder elkaar en als zodanig ook diep in de
taal verweven. Eerder een hulpbron dus om zichzelf te midden van de natuurlijke
verscheidenheid als ‘ik’ te kunnen aanduiden of aanspreken en de ander als
‘hij’, of meer direct als ‘jij’.
De diepere oorzaak waarom we dat denkbeeldige
ego zo makkelijk naar egoïsme zien afglijden, dient dan ook enkel bij die
verbeelding gezocht. Nergens anders. Feitelijk komt dit neer op een gebrek aan waakzaamheid,
doordat het gezonde beoordelingsvermogen er niet langer op toeziet als de
verbeelding ongebreideld gaat woekeren.
In verband met de vele krankzinnige toestanden
in de wereld legt deze eenvoudige, rationele kijk, dunkt me, duidelijk de
vinger op de pijnlijke wonde. Daarmee wijkt zij volledig af van de aloude dogmatische
opvatting, zoals de meeste georganiseerde religies hun gelovigen voorhouden,
dat een individu tegen zijn egoïsme, als de belangrijkste oorzaak van het
kwaad, moet strijden. Deze visie blijkt haar aanhangers echter geen greintje
humaner te hebben gemaakt. Tenminste, hun nederlaag is duidelijk voor al wie
ogen heeft. Bovendien blijken religieuze motieven om zijn zelfzucht door strijd
te overwinnen meestal niet geheel vrij van een andere, meer bedekte vorm van
egoïsme. Want zij duiden op een streven waarbij het ego evengoed iets voor zijn
eigen heil wil bekomen: op de aanwezigheid van een begeerte tot het bereiken
van een weliswaar hoger doel, maar dat door zijn diepere, verborgen belang niet
minder op zelfzucht wijst, en vandaar evengoed bijdraagt tot de hovaardij, het
geweld of de gekte van deze wereld.
Egoïsme is niets anders dan het gevolg van ontspoorde
verbeelding. Een psychologische preoccupatie die geen rekening houdt met de
ogenblikkelijke feiten. De oorzaak ligt bij een gebrek aan het permanente inzicht
dat het ego louter om praktische redenen in het leven geroepen wordt.
Onwetendheid dus. Niemand heeft ooit zijn ego in een afgezonderde, concrete
vorm tegengekomen. En daarom kan de zuivere rede het werkelijke bestaan ervan
niet bevestigen, hoogstens betwijfelen.
Zowel niemand als iedereen
Ondanks de veranderlijke levensaspecten
en vandaar de onmogelijkheid tot identificatie van zijn eigenheid tijdens het
nog ongerichte, want ogenblikkelijke ervaren van een fenomeen, daagt natuurlijk
wel de fysieke verschijning op van de waarnemende enkeling en zijn onmiskenbare
gelijkenis met alles wat evengoed gewaarwordt. Zo kan van elk levend wezen gezegd
worden dat het louter uit ogenblikkelijke gewaarwordingen bestaat. Zolang de
enkeling louter te maken heeft met dergelijke nog ongebundelde, feitelijke ervaringen,
zolang er aanwijzingen uitblijven die duiden op een gepersonifieerde
identiteit, zolang is de enkeling zowel niemand als iedereen.
Deze vaststelling dat elke levensvorm in dat
éne zelfde schuitje zit zou, juist in de
mate er langs fysieke gelijkenissen wordt aangevoeld dat de ervaringen van
anderen soortgelijk zijn, als vanzelfsprekend leiden tot een gevoel van
empathie, verbondenheid, mededogen; dus tot een behoorlijk sociaal gedrag,
zoals in de dierenwereld duidelijk te zien is, en vandaar ook bij de menselijke
soort. Dergelijke zorg uit zich extreem bij moederliefde, meestal ook onder
leden van eenzelfde familie of clan.
De vraag wie of wat de innerlijkheid is,
vanwaar zij komt en waarheen zij gaat, stelt ons heus voor een onoplosbaar
raadsel, een mysterie. Tegelijk zien we dat het heden of de echtheid van dit
leven evenzo doorgang vindt zonder dat er over dergelijke raadsels wordt
gesproken. Om die reden kan men de zogenaamde mysteriën evengoed laten voor wat
ze zijn, zich helemaal niets afvragen en zich eenvoudigweg neerleggen bij het
gegeven dat alles is zoals het ogenblikkelijk aan de lijve wordt ervaren.
Kunstgrepen
Nu mag dit bos aan de
overkant van de straat nog zo nauwkeurig beschreven worden, zoals alle
waarneembare verschijnselen heeft het een tijdelijk uitzicht, en dus
veranderlijk karakter. Onmiddellijk rijst daarmee ook hier het probleem hoe
deze verzameling bomen als dit bos
moet gedefinieerd worden. De logische bewering dat het bos begint bij zijn
wortels en eindigt bij de hoogste toppen houdt evenmin steek. Want moet bij het
bos ook niet de lucht tussen de kruinen gerekend worden, en de wind die zijn
takken roert, of de kreten van onzichtbare vogels en het blaffen van een hond die
gaat van stam tot stam?
Ik kan naar buiten wandelen, de welriekende
geuren van dennen opsnuiven, mijn hand op de ruwe bast van een spar leggen;
maar na al deze gewaarwordingen, deze tijdelijke som van zintuiglijke
indrukken, houdt het bos voor me op. Nog dieper op de kwestie ingaan, komt me
onmogelijk voor. Mijn zintuigen nemen wel een door het bos gekleurde totaliteit
waar, maar ik kan nooit het bos zelf, als een op zichzelf bestaand en blijvend geheel,
in me opnemen.
Afgezien van deze steekhoudende feiten
bestaat er een vanzelfsprekende continuïteit waardoor ik juist deze bomen dit
bos noem. Hoewel de stammen gisteren ten gevolge van een zware voorjaarsregen
drijfnat waren en, zoals ik me nog precies herinner, sommige schorsen daardoor
donkere vlekken vertoonden, blijft er toch een herkenbare gelijkenis tussen het
bos van gisteren en dat van heden. Die gelijkenis kan ook seizoenen, ja zelfs
jaren overbruggen. Door die gelijkenis kan ik aan het bos denken, me van het
bos zelfs met de ogen dicht een voorstelling maken; ook als het bos reeds lang
zou omgehakt zijn. Daarnaast kan ik me van woorden of symbolen bedienen en het
bos zodanig beschrijven dat het eveneens voor anderen duidelijk wordt. De
betekenis van woorden of symbolen verandert niet zomaar van dag op dag. Mijn
beschrijving geldt ook voor de toekomst. Zodoende wordt het bos bij benadering
vastgelegd en gedetermineerd door een min of meer onvergankelijk beeld en overdrachtelijk
begrip.
Het bos zoals ik me dat herinner, het door
een kunstenaar afgebeelde bos, of het bos van mijn verbeelding, is echter niet
het ware bos, maar een afgeleide van de directe waarneming; daarentegen schijnt
het via een kunstgreep juist wel de duurzamere vorm van een zelfstandige
entiteit te hebben aangenomen.
Het fenomeen zelf gaat echter steeds vooraf
aan de voorstelling of aan het begrip dat er later van gevormd wordt. Daarom is
haar waarheid van een primaire orde. Het fenomeen verklaren zou hetzelfde betekenen
als het leven of de wereld en haar waarnemer verklaren. Het fenomeen doet zich
voor. Niet meer of niet minder. Het dient zich ongevraagd aan, maar verder eist
het totaal niets. Het vraagt niet om te worden toegeëigend, begrepen, in taal
omgezet, geïnterpreteerd, verklaard, geloofd of aanbeden. De wuivende takken,
de hemel, de graspollen, de geluiden achter het venster en ook alle andere
bijkomende, lijfelijke gewaarwordingen doen zich voor en schijnen genoeg te
hebben aan de echtheid van hun voorkomen. Maar als een dergelijke waarheid waar
is, verdient zij om die reden wel als zodanig te worden onderscheiden, erkend
en behandeld.
Een moraliteit avant la
lettre
Dit zintuiglijke leven is
geen waan. Als iemand op de markt een kilo citroenen koopt, zal de groenteboer,
tenminste als hij toerekeningsvatbaar is of geen bedrieger, ook citroenen voor
hem inpakken en geen appels. Bij zien zoals het is, hoort immers juist
handelen. Zo dit eenvoudige voorbeeld van handelen wordt uitgebreid naar andere
handelingen die het gevolg zijn van juist zien, voert dit het menselijk gedrag
vanzelf naar een correctheid die vrij is van elke beoordeling, elke vorm van
status of vergelijking; wat men zou kunnen noemen: een moraliteit avant la lettre.
Het gaat immers over een ethiek zonder de
gebruikelijke tendensen; dus zonder tussenkomst van allerlei principes,
leidraden, maatschappelijke aanbevelingen, voortkomend uit dogmatische
geschriften van religieuze of burgerlijke aard. Dit wil zeggen dat de notie van
waarheid en in welke richting hiervoor moet uitgegaan worden, elk redelijk
wezen als een individueel kompas zit ingebakken. Men hoeft er geen theologie of
rechten voor te hebben gestudeerd. Het is zelfs niet eens nodig te kunnen lezen
of schrijven.
Wat voor citroenen of voor een verzameling
bomen geldt, telt trouwens evengoed voor andere objecten. Op dezelfde directe
wijze kan een mens ook zijn lichamelijke buitenkant observeren. Zo zou hij naar
zijn armen kunnen kijken en naar zijn knoestige vingers die, als hij ze op een
bepaalde wijze in de hoogte zou steken, schijnen te grijpen zoals sommige kale
takken in de winterlucht. Hij kan ook naar minder opvallende feiten kijken,
zoals naar zijn gedachten, naar zijn lijfelijke gewaarwordingen, of naar zijn
mentale staat.
Met diezelfde notie van waarheid in het
midden zou er, mits enige aandacht, zelfs een objectivering kunnen plaatsvinden
waardoor dergelijke waarnemingen, zoals eerder al ter sprake kwam, niet worden
toegeëigend en de waarnemer tijdelijk buiten zijn persoonlijke belangen treedt.
Hij bereikt dan zoiets als een neutrale toestand van waaruit kan vastgesteld
worden welke krachten hem zoal drijven en of deze wel correct zijn; precies
zoals hij voor zichzelf kan nagaan of de invloed van anderen of die van het
samenlevingspatroon op het eigen gedrag niet te ver gaat, waardoor er sprake
zou kunnen zijn van vooringenomenheid of zelfs van indoctrinatie.
Hoe dan ook, het gelijktijdig waarnemen van
de binnen- en buitenwereld kan beschouwd worden als een complete activiteit:
een som die telkens gebaseerd is op andere feitelijke waarheden. Want bij al de
zintuiglijke indrukken, horen niet minder de innerlijke roerselen en gedachten,
- om het even of deze verschillende aspecten via taal als innerlijk of
uiterlijk worden aangeduid.
Zowel het lichamelijke gevoel als de innerlijke
roerselen en de daardoor beïnvloede mentale staat zijn fenomenen die aan beschrijvingen
kunnen gelinkt worden en daardoor min of meer vastgelegd. Dit alles zou evenwel
ondenkbaar zijn zonder het menselijke voorstellingsvermogen dat het veranderlijke
tot een continuïteit ombuigt en gaat formuleren.
Als ik de dokter vertel dat ik mijn zitvlak
heb verbrand, hoeft hij niet eens de blaren te zien om te weten welke pijnlijke
gewaarwording ik onderga en welk zalfje ik voor mijn genezing nodig heb. Het
bijzondere of enige van de oorspronkelijke, naamloze gewaarwording werd door
mijn verklaring verschoven naar iets algemeens dat in de tijd voortduurt, zoals
in dit geval de specifieke voorstelling of het algemene begrip van de kwetsuur.
De kracht van de verbeelding
Mensen onderscheiden zich
van alle andere bekende levensvormen op aarde door het bij hen hoog ontwikkelde
vermogen om een fenomeen, nadat het zich eenmaal heeft voorgedaan, zodanig in
het geheugen vast te houden, dat een heleboel andere feiten hiermee in verband
kunnen gebracht worden. Via een tussenstap zoals de kunstgreep van de taal, die
vermoedelijk ontstaan is als een onderling afgesproken verzameling rudimentaire
klanken binnen een groep jagers, later meer gedifferentieerd en uitgebreid naar
schrifttekens, kunnen feiten worden geabstraheerd, vastgelegd en ook als
kennismateriaal doorgegeven. Het is wel de kracht van de verbeelding die taal,
teken of zelfs vormen van kunst mogelijk maakt en er allerhande betekenissen
aan geeft.
Daardoor blijken mensen in staat verder te
kijken dan de huidige wereld. Dit maakt het voor hen zelfs mogelijk in
verschillende werelden tegelijk te leven. De verbeelding zet hen aan tot
reflectie omtrent de gebeurtenissen uit het heden, het verleden en de mogelijke
toekomst. De ogenblikkelijke waarneming die oorspronkelijk één, onverdeeld en
tijdloos is, - want zonder verleden en zonder toekomst, - wordt daardoor
opgedeeld in twee opponenten. De associatieve wereld van de waarnemer gaat zich
in het verlengde van zijn abstracties, of vormen van verinnerlijking, opwerpen
als de drager van een apart, individueel zijn
dat zich tracht te oriënteren te midden van de zichtbare buitenwereld van het
hier en nu.
Na ettelijke miljoenen jaren van evolutie,
werd eindelijk een mens geboren. Zijn ogen gingen als het ware voor de tweede
keer open. Daarbij trof het hem dat zijn leef- en ervaringswereld zich
onderscheidde van alles wat zich anders voortbewoog op het land, te water en in
de lucht. Aan de hand van zijn associatieve vermogens vond hij een innerlijk
zelf uit dat complementair tegengesteld zou zijn aan de wisselende aard van
alle natuurverschijnselen. Noodgedwongen, doordat er geen vat te krijgen is op de
onmetelijkheid van al dit zichtbare, nam hij hiervoor zijn eigen tijdelijke verschijningsvorm
als richting en maatstaf.
Zo lijkt de sluimer van een pasgeborene nog
te herinneren aan de periode voor dit grote ontwaken. Tijdens de slaap, - misschien
ook wel op momenten waarop het bewustzijn helder en willoos tot volkomen stilstand
is gekomen, - wordt nog dat vroegste stadium van onwetendheid beleefd: een vorm
van dierlijke onschuld waarbij een mens in de wereld kijkt zonder haar te
definiëren en, versmeltend met dat onmetelijke bestaan om zich heen, evengoed
niemand is als iedereen.
Opnieuw in waaktoestand krijgt hij weer te
maken met zijn associatieve vermogens. Het is langs dit specifieke, zich
verbeeldende bewustzijn dat hij deel uitmaakt van de enge, gestructureerde
leefwereld behorend tot de groep: door als een apart individu uit de
anonimiteit te treden. Net zoals de dingen wordt het anonieme zijn gekortwiekt, krijgt het een naam
toebedeeld, nodig om binnen de groep te worden geïdentificeerd en te kunnen
functioneren; ook al moet een dergelijke ordening bij de benadering van een
persoon wel onvermijdelijk tot een ongehoorde oppervlakkigheid aanleiding geven.
Daarnaast komt het individu terecht in een
veelal ondoorzichtig en dicht kluwen van bijkomende voorwaarden: artificiële
structuren die door de groep zelf zijn opgesteld tot het verkrijgen van een
stabiel vormgegeven, zoals elke samenleving dit betracht. In den beginne waren
deze structuren allicht nog rudimentair en dus voor alle groepsleden duidelijk,
maar dan zijn ze door de historische gewenning, de kolossale uitbreiding van de
groep en vandaar de toenemende complexiteit, zeker diep onder gaan liggen.
Wellicht juist daardoor wordt het allengs
moeilijker om de uitzonderlijke echtheid van elk fenomeen nog als waar te erkennen,
en alles wat via de verbeelding hiervan is afgeleid, te blijven zien als
interpretaties van de oorspronkelijke feiten, - als louter maakwerk dus.
Daarenboven schijnt niets de verbeelding te beletten om dit maakwerk ongelimiteerd
uit te breiden. Het beperkt zich allang niet meer uitsluitend tot nabije
gebeurtenissen.
Een simpel voorbeeld: sinds de heer Columbus
Amerika heeft ontdekt, behoort dit continent tot het materieel en geestelijk
erfgoed van al de na hem gekomen generaties. Er zijn zaken mee te doen. Mensen
kunnen erover lezen of er zelf heen reizen. Toegevoegd aan mijn algemeen
wereldbeeld kan ik het continent met de verschillende landschappen en steden in
gedachten omvatten, precies zoals ik dankzij leerboeken over anatomie
bijvoorbeeld mijn maag omvat, ofschoon ik mijn eigen maag nog nooit gezien heb.
In primitieve gemeenschappen waar nog geleefd
wordt van de jacht en de visvangst, geldt gewoon het recht van de sterkste, of
de behendigste. Maar om in een ingewikkelde, dichtbevolkte samenleving te
overleven, heeft het bestaan van Amerika en de kennis erover beslist zijn nut,
precies zoals de leerboeken over anatomie. In zulke wereld is alle kennis welkom,
zelfs al worden de onderliggende structuren daardoor nog onduidelijker. Want
zie, door het verwerven van kennis verhoogt men niet enkel de kans om binnen
deze maatschappij beter aan de kost te komen; vooral verruimt men daarmee zijn
eigen wereldbeeld, en indirect dus ook dat van anderen. Daarnaast schijnen al
deze verworvenheden eveneens het ego uit te breiden. Want zij voegen een
ruimere waarde toe aan het zelfbeeld en aan het beeld dat anderen van uw
zogenaamde persoonlijkheid bezitten: een subtiele vorm van aankleding waarbij
als vanzelf uit het oog verloren wordt dat ieder mens in wezen naakt is en
blijft. Deze verwijdering van de waarheid brengt onvermijdelijk onrust teweeg. Want
de aandacht wordt gefocust op een schijnwereld. Het oog is eerder gericht op
wat het verwacht te zien dan op wat het ziet. En het hoofd zit propvol; gegijzeld
als het wordt door een onophoudelijke gedachtestroom die deze schijnwereld
vanzelf op gang brengt.
Misschien kan het Bijbelse scheppingsverhaal
over de val van Adam en Eva en hun verdrijving uit het paradijs, wel
geïnterpreteerd worden als een knappe metafoor voor alles wat de mensheid in de
loop van de evolutie als gevolg van zijn eerder gestage tweede geboorte en de
zucht naar meer kennis is kwijtgespeeld! Want zie, de mensheid ruilde het
tijdloze in voor het tijdelijke, het onmetelijke voor het meetbare, de chaos
voor orde, het raadsel voor kennis. Allemaal geweldige voordelen, jazeker! Maar
door al die gestructureerde beeldvorming wordt het echte kijken dat volkomen oorspronkelijk,
zuiver en onschuldig is, welhaast onvermijdelijk naar het tweede plan
verschoven en verwaarloosd. Het komt er nog zelden aan te pas.
De herkenbare gelijkenis met het bos van eerdere
waarnemingen maakt het bos vlak voor mijn neus immers op een bedrieglijke wijze
aan me vertrouwd; daardoor ben ik minder geneigd het bos zoveel onbevangen
aandacht te schenken als een naar hier afgereisde woestijnbewoner die nooit
eerder een dergelijke verzameling levende bomen zou gezien hebben.
Beeldvorming
Op eendere wijze wordt ervan uitgegaan dat elk individu meer
is dan één van de talloze verschijnselen in de natuur, dat zijn beeld door
vergelijking kan vastgehouden worden en onderworpen aan een historische continuïteit,
aan allerlei gedragspatronen of collectieve gewoonten. Om een vollediger beeld
van een persoon te krijgen, meent men dieper te moeten graven dan de oppervlakkige,
direct ontvangen indruk. Maar tegelijk veroorzaakt meer kennis door
vergelijkend onderzoek ook hier al gauw een vorm van blindheid. Deze optiek
geldt immers evengoed voor dingen, voor landschappen als voor mensen.
Bij onze eerste ontmoeting met een onbekende
kijken we vooral met de ogen. Maar van zodra iemands gelaatstrekken of
uiterlijke gedragingen aan ons genoegzaam vertrouwd zijn, verslapt onze
belangstelling voor dit louter visuele aspect. Wij verzamelen onze indrukken en
menen zo op zoek te gaan naar meer diepgang, naar een rijker, verinnerlijkt
totaalbeeld. Deze materie kan nog aangevuld, gecorrigeerd of beïnvloed worden
door observaties, mededelingen, meningen of beoordelingen, afkomstig van
derden. Alle mogelijke bijkomende gegevens kunnen tegemoetkomen aan onze
behoefte om de onbekende te identificeren, hem een zekere status,
karakteristiek of continuïteit te verlenen die teruggaat tot zijn vroegste
verleden. Dit zou ons helpen hem te plaatsen in een ruimer kader dan zijn
actuele verschijning. Toegegeven, deze materie is vaak ruw en zelfs niet
helemaal betrouwbaar; want sommige gegevens zijn mogelijk al door de tijd
vervaagd of moeilijk te achterhalen. Vaak komen zij uit de tweede of zelfs de
derde hand en zijn ze juist door hun bekendheid al te categoraal, stereotiep,
meestal niet zonder enige vooringenomenheid of zelfs leugenachtig. Maar wij
beschikken nu wel over een vorm van identificatie die de onbekende een vertrouwd
gezicht of karakterbeeld zou opleveren dat ons, menen we, kan helpen op
gepastere wijze met hem om te gaan. Onze directe waarneming van de onbekende
verschuift daardoor als vanzelf naar een abstractie, gaande van zijn steeds wisselende,
uiterlijke voorkomen tot hoe hij, naar we veronderstellen, innerlijk zou zijn
samengesteld. Reken bij deze verborgen
essentie zijn antecedenten, zijn
geaardheid, zijn dagelijkse gewoonten, zijn ego of zogenaamde eeuwige ziel. Die
karakteristieken of innerlijke regionen van de onbekende in kwestie komen,
menen we, pas goed uit de verf als zijn gedrag al een tijdlang wordt
geobserveerd, zodat besluitvorming mogelijk is.
Nochtans blijft het zelfs dan onmogelijk om
als buitenstaander een volledige blik te werpen op iemands individualiteit. Een
persoon, zoals wij geneigd zijn ons die voor te stellen, zou iets blijvends
bevatten dat zich over zijn ganse leven uitstrekt. Maar aangezien niemand met
zekerheid kan zeggen wat de volgende dag voor dat individu in petto heeft,
moeten we ons wel tevreden stellen met de geldige fragmenten uit zijn verleden,
om aan de hand hiervan zijn toekomst bij benadering voor te stellen. Het geloof
dat elke persoon een verborgen, continu doorlopende essentie zou bevatten,
blijft echter op een door de verbeelding ingegeven vermoeden berusten.
Anderzijds hebben wij, gezien de omstandigheden, vaak geen andere
keuzemogelijkheid dan aan de hand van iemands gewoontegedrag grof te oordelen,
het ongrijpbare via taal vast te houden, te ontleden en te determineren, zelfs
al is dit onbillijk tegenover de persoon in kwestie.
Want ongetwijfeld heeft het identificeren
van mensen en dingen, waardoor bewegende beelden binnen een eng kadertje worden
vastgeprikt en als het ware aan de wand opgehangen, zowel voor de enkeling als
voor de samenleving zijn praktisch nut. Zonder dit zou het moeilijk worden om
de weg naar huis of een ander adres te vinden. Zonder dit zou er geen
georganiseerde maatschappij, waarbij aan burgers zoiets als identiteits- en
andere papieren worden uitgereikt, mogelijk zijn. Zonder dit zouden er geen
mensen beoordeeld kunnen worden op grond van hun daden uit het verleden, zoals
dit gebeurt in rechtszalen met het doel booswichten te ontmaskeren en op te
sluiten.
Nochtans zijn aan dit uitbreiden van de
wereld door het opslaan van kennis ook nadelen, vaak zelfs desastreuze
verschrikkingen verbonden. Het gaat dan over de ontkenning of het niet-meer-zien
van wat is zoals het is.
Als een gebeuren voorafgaat aan onze voorstelling
of beschrijving van dat gebeuren, dan moet de hiervan afgeleide waarheid,
vastgelegd als beeld of begrip, wel op de tweede plaats komen, blijvend
ondergeschikt aan de oorspronkelijke feiten.
In de
meeste gevallen wordt dit echter grofweg over het hoofd gezien. Mogelijk schuilt
er onbewust de volgende redenering achter: 'Een mensenleven beperkt zich niet enkel
tot het zintuiglijke. Ook de verbeelding maakt er deel van uit. Het denken of
zich inbeelden zijn immers evengoed oorspronkelijke acties. Doordat hun werking
uitsluitend in het hoofd plaatsvindt, lijken ze erg minuscuul en voor anderen
onzichtbaar, maar dit neemt niet weg dat ze even waarachtig, oorspronkelijk en
geldig zijn als elke ander feitelijk gebeuren; want aan deze fenomenen gaat
evenmin iets vooraf.'
Deze redenering klopt inderdaad voor zover
het gaat over de actie zelf. Wellicht daardoor wordt er al te achteloos aan
voorbijgegaan dat het inhoudelijke van woorden, gedachten of beelden ontleend blijft.
Wat achter een woord, gedachte of inbeelding schuilt, zoals het bestaan van
Amerika bijvoorbeeld, kan mogelijk wel op zichzelf bestaan: het heeft het woord
hiervoor helemaal niet nodig. Maar de inhoud van het woord zelf blijft altijd
afgeleid van de directe ervaring, een abstractie, en vandaar speculatief.
Ondanks dit essentiële onderscheid tussen
beide structuren, valt het op dat er door zowat iedereen op gelijke wijze mee wordt
omgegaan!
Het bos voor mijn neus, zoals volgt uit een
beschrijving, wordt daarmee wel verwant aan alle andere bossen. Maar het is statisch,
niet langer geworteld in het vlietende heden. Het mist een actueel
referentiekader. Zo kan eender welke voorstelling met wat fantasie bewerkt, geminimaliseerd
of overdreven worden en makkelijk afglijden naar een cliché, of erger nog: naar
laster, leugen of bedrog.
Men kan dus wel de hele tijd aan een bos denken,
erover lezen of spreken; niettemin blijft het onmogelijk het bos zoals in
gedachten voorgesteld, te verheffen tot het absolute van een zintuiglijke
waarheid.
Toch is dit leven dicht begroeid met wat ik,
om bij ons thema te blijven, bij deze gelegenheid zou willen noemen: allerlei
irreële bomen, allerlei woekerende denkbeelden, illusies en fixaties die mensen
vaak even lief voor een concrete waarheid slikken als het werkelijke bos vlak
voor hun neus.
Zo illustreert Shakespeares toneelwerk ‘Othello’
tot welk een drama beeldvorming kan leiden. Othello brengt zijn geliefde
Desdemona met messteken om doordat hij de laster, voortvloeiend uit de
onbetrouwbare informatie van Jago, een derde, als een absolute waarheid
accepteert. Daarmee geeft hij voorrang aan een toegevoegd, twijfelachtig
gegeven boven wat er op datzelfde moment waarlijk door hem heen raast: zijn
verschrikkelijke woede waarover hij geen controle kan krijgen, doordat hij
enkel oog heeft voor zijn diep gekwetste ego, - een zekere begoocheling.
De denker bedacht!
Ik kan naar mezelf of
naar mijn buurman kijken als naar eender welke buitenkant. Door de echtheid ervan
kan ik op dergelijke feiten vertrouwen. Daarentegen blijkt het beeld dat ik
dankzij mijn verbeelding van de wereld, van mezelf of van anderen heb gevormd,
niet altijd noodzakelijk overeen te komen met dat van de zintuigen. Ik kan de
ogen sluiten voor wat ik niet graag zie. Mijn verbeelding kan sommige feiten
overdrijven of lelijk scheeftrekken.
Kijken naar mezelf of naar een voorbijganger
verschilt niet wezenlijk van kijken naar een bos. Aan dit kijken zit geen
denkbeeldig ego, geen onzichtbaar roerloos centrum, noch een interpretatie of
beoordeling vast. Ik kom enkel feiten tegen en daarbij ervaar ik de innerlijke
en uiterlijke roerselen als één geheel. De ziener zelf krijg ik echter nooit te
pakken! Jazeker, er zijn genoeg aanwijzingen om te veronderstellen dat hij
verbonden is met de gewaarwording, waardoor hij indirect toch als feit aanwezig
lijkt te zijn! Nochtans kan ik me hem enkel inbeelden: zoals het onzichtbare
centerpunt binnen de oppervlakte van een cirkel, bijvoorbeeld. Of ik meen hem
druk in de weer te zien met denken, ofschoon ik me hierbij uitsluitend van het
eigen lijf en de feitelijke gedachten bewust kan zijn. Vandaar de logische
gevolgtrekking dat de denker niet op zichzelf bestaat, maar veeleer een product
of onderdeel is van de gedachte!
De denker zelf zal immers niemand ooit als
een tastbaar feit bij zichzelf tegenkomen. Hij is en blijft het voortbrengsel
van een feitelijke gedachte, een van de verbeelding afgeleide waarheid. Om die
reden moet de hypothese dat hij niettemin in het lijf aanwezig is en zo zijn praktisch
nut bewijst voor het dagelijkse leven, niet afglijden naar een bedrieglijk voorwendsel.
Het reële bestaan van de enkeling, zijn feitelijke voorkomen, draagt hier
immers voldoende toe bij. Alleen hij hoort onverbrekelijk bij de actie.
Via het denken of zich verbeelden, kan men
uitsluitend bezig zijn met gedachten of beelden: zoals met het beeld dat iemand
van zichzelf, van anderen, van deze éne gemeenschappelijke wereld of zelfs van
de Voorzienigheid zou hebben.
Als iemand sterk genoeg in beelden gelooft,
kan in hem zelfs de valse overtuiging groeien dat ze als feitelijke waarheden
bestaan. Vandaar de misvatting dat het mogelijk is aan zijn persoonlijkheid te
werken, dat er iets aan toegevoegd kan worden, - zelfkennis, bijvoorbeeld, of
succes in het beroepsleven.
Het denken als feit
Nu geef ik grif toe dat
het mogelijk is aan het eigen imago te sleutelen en ook anderen hiermee op te
zadelen. Zo kan dit zelfbeeld verheven worden door middel van een universitair
diploma, zodat de gegradueerde zichzelf en anderen hem hoger gaan achten. Roem,
een rijk gevulde beurs, macht, atletische prestaties, zelfs morele kwaliteiten
kunnen tot een respectabelere status bijdragen. Dergelijke ambities zouden ook helemaal
niet af te keuren zijn, mocht daarbij niet uit het oog verloren worden dat de winst
van elk wordingsproces uiteindelijk neerkomt op een vervalsende vorm van
prestige of aankleding en dat elk individu, hoe hoog het in de maatschappelijke
hiërarchie ook mag opgeklommen zijn, precies zoals de mislukkeling achter de
volgende deur, zijn leven lang ter plaatse trappelt.
Voortschrijdend langs zijn levensweg krijgt
een mens te maken met tijd, met een opeenstapeling van herinneringen aan
gebeurtenissen. Daarmee eigent hij zich een keuze van voorbije feiten toe: een
verleden dat enkel via de verbeelding kan aangesproken worden. Vaak blijkt hij
zelfs meer nog dan de stof van een omvangrijk literair oeuvre op zijn pad tegen
te komen. Dit kan gaan van Jobs rampspoed tot het hoogste geluk.
Daarentegen kan iemand die tegelijk ook
niemand is, daar hij elke stap beleeft als de eerste en tegelijk ook de laatste,
niets anders overkomen dan die feitelijke stap! Dit neemt evenwel niet weg dat
het hele scala van ongemakken en menselijke kwetsuren hem evengoed zal aandoen.
Zo stel ik me het onvermijdelijke leed voor als er een dierbare doodgaat. Des
te intenser de relatie tot de dode, des te dieper de smart of de ontreddering
bij de achtergeblevene. Want de doden zelf kunnen onmogelijk nog verdriet hebben
of gekwetst worden. Daarmee is het duidelijk waarom bij een laatste afscheid alle
tranen louter bestemd zijn voor de omstaanders aan het graf. Alleen zij worden bruut
op hun smartelijke gevoelens teruggeworpen, op hun compassie met zichzelf, op
hun toestand van de eigenste naaktheid die, wars van alle individuele
kwaliteiten en tekortkomingen, hun oorspronkelijke staat is en blijft.
Om tot klaarheid te komen, verdient het dus
aanbeveling door alle aankleding heen te kijken. Je kijkt dan met de ogen van
een kind: onbevangen, zonder voorkennis, zonder vooronderstellingen, zonder
enige psychologische druk, zonder verlangens ook, - een vorm van leegheid die
erop neerkomt dat de blik onbezoedeld is, sereen, vrij van woorden en definities,
vrij van enige oorzakelijkheid, determinerende gedachten, angsten, persoonlijke
keuzes.
Elk bewustzijn dat zo direct met een
fenomeen in contact treedt, heeft de handen vol aan dat klare, uiterlijke
gebeuren. Daarnaast is de rusteloze, van de hak op de tak springende beelden-
of gedachtestroom in je bovenkamer feitelijk evengoed een soort van buitenkant.
Ook die stroom kan scherp geobserveerd worden. En eerder zal deze allicht tot
dan onbewuste stroom die nauw samenhangt met de onnodige complexiteit van je
eigen leven ook niet ophouden.
Waarom
dat zo is? Wel, om dezelfde eenvoudige reden waarom een blinde zonder
wandelstok zomaar tegen een lantaarnpaal aanloopt, of waarom een fles nooit
zowel leeg als gevuld kan zijn. Want gedachten komen er meestal aan doordat het
bewustzijn niet waakt over de leegheid dat het oorspronkelijke leven kenmerkt;
onvermijdelijk volgen zij de banale impulsen die van buitenaf gegeven worden
waardoor ze de kans grijpen als dieven naar binnen te glippen.
Natuurlijk is het zo dat gedachten bij
eenieder inhoudelijk sterk van elkaar verschillen; want ze zijn meestal verbonden
met en gekleurd door de dagelijkse besognes, de ingebeelde angsten of zorgen
van elk individu apart.
Let op: ik heb het hier even niet over de
werking van het brein dat zich op neutrale wijze met allerlei praktische zaken
bezighoudt, zoals bijvoorbeeld met plan- reken- of taalopgaven, maar over het
onbewust wegglijden van de aandacht voor de oorspronkelijke waarneming naar een
abstracte, imaginaire wereld die vertekend wordt door de psychologische lasten
waarmee mensen in hun hoofd voortdurend bezig zijn. Vandaar blijken dergelijke
gedachten en beslommeringen niet enkel nauw met elkaar verbonden; begaan met
het ego versterken zij elkaar ook en worden angsten verpletterend, vooral ’s
nachts als de gedachten weinig gehinderd worden en er in vergrotende trap op wordt
doorgebroed.
Daarenboven
kan de inhoud van een gedachte nooit als oorspronkelijk worden beschouwd. Want
of een bepaalde gedachte weinig voorkomt of veel, zoals taal behoort zij altijd
eerder tot de publieke handelswaar op een markt, tot de openbaarheid van het algehele
positieve en negatieve menselijk gedrag.
Met negatief doel ik onder meer op de valse
eerbied voor heel wat vormen van maatschappelijke aankleding en prestige, op de
gemeenplaatsen, de in omloop zijnde doctrines, de vele collectieve gewoonten
waartoe ook de canonisaties in de media sterk bijdragen.
Trouwens, wat is denken eigenlijk? Mij lijkt
de werking van het brein al even onmogelijk nader te omschrijven als alle
andere lichamelijke functies en gewaarwordingen. Er gebeurt in het hoofd wat er
gebeurt, zeg maar.
In het geval dat zorgelijke gedachten het
hoofd onbewust in beslag nemen, is het makkelijk vast te stellen dat het lijf
tijdelijk in de steek gelaten wordt en wat verweesd achterblijft. Het ware
levensgevoel ontbreekt dan of is op zijn minst verschoven. Ook staan de
zintuigen minder op scherp. Het valt zelfs voor dat gedachten iemand zo in
beslag nemen dat hij een straat oversteekt zonder op het drukke verkeer te
letten.
Zelfkennis
Ik weet niet wie ik ben.
Ik weet niet wat de wereld is. Of ik weet het juist heel precies, maar dit alles
is onmogelijk uit te spreken, daar deze uitleg dan aan de hand van kenbare
begrippen zou vertaald moeten worden. Bij zuiver waarnemen is er geen begrip in
het spel, zoals de waarnemer een begrip is, of de denker, of de ziel, of het
bos in de gedachten, of zoals de Schepper van dit universum wel het hoogste
begrip mag zijn, maar desondanks nog steeds een begrip. Er is alleen dit feitelijke
gebeuren, dit helder en bewust oog in oog staan met een oorspronkelijk
fenomeen.
Voor zelfkennis, zoals dit begrip doorgaans
als het resultaat van een langdurige gedragsanalyse wordt opgevat, bestaat hier
geen opslagruimte; zij is simpelweg verbonden met het feitelijke observeren van
het eigen gedrag. Enkel binnen dit ogenblikkelijke perspectief is het mogelijk
dwangmatig repetitieve gedragspatronen te detecteren, trouwens. Want pas als
men feiten bij zichzelf ook enkel als feiten tegenkomt, is het mogelijk ze bij
hun nekvel te pakken. Niet eerder! Aandachtig kijken betekent immers hetzelfde
als inzien. Ook al zijn de ogen dicht, men ziet met zijn gehele wezen. Tot een mens
is wat hij ervaart. Het zijn valt dan samen met de gewaarwording
van het volledige blikveld, - of deze congruentie nu de demon van de razernij mag
heten, of de rust waarmee de ogen op het blauwe uitspansel zijn gericht. Op
eendere wijze maakt hij die een bos observeert tijdelijk deel uit van dat bos:
één en al leven, naamloos en zonder voorgeschiedenis. Want buiten deze
ogenblikkelijke, zuivere waarneming van de eenling bestaat er niets! Althans,
ik zou niet weten waar al dat andere te moeten zoeken.
Hé, maar wat lijkt deze allereenvoudigste
zienswijze moeilijk, quasi onmogelijk te aanvaarden! Want al bestaat er
zintuiglijk voor mij geen andere plaats of tijd dan deze waarin ik me thans bevindt,
daarnaast schijn ik, zoals de overgrote meerderheid, er met rotsvaste zekerheid
van overtuigd dat er een gemeenschappelijk universum bestaat met nog andere
landschappen, werkelijkheden en mensen, ja ginds achter de immer wijkende horizon
of zelfs in een andere tijd: Columbus! Amerika! België! God in de hemel, Satan
in de hel!
Helaas kan ik me dit alles, gezien het hier
om historische termen of andere complexe vooronderstellingen gaat, alleen maar
voorstellen. Ik beschik dan niet over de absolute zekerheid waarmee ik dit bos
aanschouw en tegelijk het eigen lijf gewaarword. En vermoedelijk ligt er aan de
basis van deze zekerheid dan ook wel de vreemde en onverklaarbare wet die elk
redelijk wezen gebiedt zijn gedrag met deze oorspronkelijke waarheid in
overeenstemming te brengen. Zo is een mens integer als hij zijn naasten geen
appels voor citroenen verkoopt, zelfs al moet hij daarvoor in zijn eentje tegen
de kolkende stroom in roeien.
Wijkende verten
Bijna stond ik op het
punt er beeldvormend aan toe te voegen dat bij zuiver waarnemen de fysieke
wereld in zijn geheel naar een onstoffelijke, ja geestelijke dimensie verschuift;
alsof de beschouwer en de wereld zouden transcenderen naar een hoger plan of
bewustzijn. Maar het zou onjuist zijn om binnen deze context zulke woorden en begrippen
te hanteren: ze voeren het kijken naar sferen die eerder toebehoren aan de
religie, wijsbegeerte of poëzie. En het zuivere kijken is juist zoals het is,
ongeacht of deze handeling naar woorden, tekens, of begrippen wordt vertaald.
Het is de eenvoud van alles wat met leven
te maken heeft.
Zie, hierbij beperk ik me bewust tot het
werkwoord! Dit is de volledige optelsom van alles wat voor elk levend wezen
ogenblikkelijk plaatsvindt. Terwijl het
leven veeleer te maken heeft met het begrip continuïteit, met mythevorming, met
alles wat zich in onze gedachten achter de wijkende verten zou bevinden, met
tijd, met talrijke herinneringen, met geboren worden, verouderen, sterven, - en
dit terwijl we ons verleden, onze toekomst, onze geboorte, ja zelfs onze eigen
dood enkel maar kunnen voorstellen!
Hiermee wil ik allerminst de indruk wekken alle
afgeleide waarheden, zoals deze vervat liggen in taal, cultuur, naamgeving,
religie, wetenschap en kunst, zomaar in één slag van tafel te vegen of verdacht
te maken. Daarom herhaal ik met klem dat ik me strikt aan feiten wens te
houden.
Feiten zijn niet te ontkennen, of men is te
kwader trouw, onwetend, dwaas of ziekelijk betweterig. Als ik aan de hand van
feiten het mechanisme van het kijken probeer uit te leggen, zoals hier, dan gaat
het mij enkel om de verwoording van een visie op de echtheid van elke
gewaarwording, om een besef dat ik voor mezelf uiterst belangrijk vind en mij
al levenslang bezig houdt. Dit wil helemaal niet zeggen dat ik daarmee aanspraak
zou maken op enige autoriteit. Het zou trouwens al te dwaas zijn om iemand zijn
persoonlijke kijk op te dringen. Niet enkel schuilt in dergelijke manipulatie enorm
gevaar! Doorgaans steken er ook heel wat zelfzuchtige belangen achter.
Nee, deze
tekst wil vrijblijvend de aandacht vestigen op verborgen structuren. Verder
doet mijn uitleg niets ter zake. Kijken moet tenslotte ieder voor zichzelf.
‘Het lichaam dat ziet behoort wezenlijk zelf
tot de zichtbare werkelijkheid. Het zien en het zichtbare zijn geen
onafhankelijke grootheden, maar behoren principieel bij elkaar. (…) Hij die
ziet kan niet vreemd zijn aan de wereld die wordt gezien.’ Met deze woorden
vatte de Franse fenomenoloog Merleau-Ponty de feitelijke verbondenheid van de
enkeling met de wereld helder en nauwkeurig samen. Maar dit betekent tevens dat
de heikele kwestie niet met een dergelijke uitspraak ophoudt: die buitengewone eenheid
moet immers eveneens door de enkeling zelf worden begrepen en bewerkstelligd.
Zo blijft elk individu ook enkel voor zichzelf en zijn eigen daden
verantwoordelijk; zelfs al hangt vaak het leven of het welzijn van anderen van
iemands (malloot) gedrag af!
Diepgang
Kijken naar het bos.
Hoewel deze feitelijke wereld één is en ondeelbaar, wordt zij veelal onmiddellijk
geïnterpreteerd en vervangen door abstracties die het fenomeen versplinteren.
Mensen groeien op in een samenleving waarin deze
kloof tussen de persoonlijke innerlijkheid en de uiterlijkheid van die éne gezamenlijke
buitenwereld, als vanzelfsprekend wordt geacht. Onbewust leren zij deze
gespletenheid aanvaarden en gaat de rede verder: 'Dit lichaam is mijn wieg! Hierin
huis ik en daarbuiten is dat vreemde, onpersoonlijke universum van de natuur. Ik
wil die ruwe, niet op mensenmaat gemodelleerde, oneindige wereld, behorend tot
het toeval, de chaos en de ongelimiteerde fysieke krachten buiten mij,
beheersen door haar te verkennen, te meten, te definiëren, in te passen tot ik
zoiets krijg als een verzameling van wetmatigheden waarop ik kan bouwen. Ik wil
orde scheppen door middel van taal en teken. Ik wil keuzes maken. En vooral wil
ik niet zoals een sukkel ter plaatse trappelen! Daarom wil ik diepgang voor
mezelf. Want mijn diepste wezen kan deze tijdelijke, armzalige buitenkant
moeilijk verdragen. Mijn wezen behoort enkel tot mezelf; al moet ik tegelijk
toegeven deels ook te worden beïnvloed en bepaald door het plaatselijke
culturele klimaat dat na een historische ontwikkeling van tientallen millennia
geëvolueerd is tot de huidige vorm. Het gemeenschappelijke denken, de taal, de
kunsten, de wetenschap, de traditie, het rijke culturele klimaat, de sociale
omgang, de politiek, de plaatselijk gevestigde religies: dit alles komt als een
vertrouwd erfgoed tot mij. En hoewel deze wereld nog ver van volmaakt is, heet
ik haar van harte welkom; want zij draagt bij tot de menselijke beschaving,
mijn identiteit, persoonlijke achtergrond en geestelijke bagage.'
Dit onophoudelijke verlangen naar meer diepgang,
of de wil om zichzelf en de situaties waarmee men dagelijks te maken krijgt, om
te zetten naar hoe het beter zou gaan, slaat echter zoals elke andere diepe wens,
een korte of lange brug naar de immer wijkende verte. Deze brug creëert de
illusie van tijd en wording, of het concept van een historische werkelijkheid waarbinnen
de wereld allengs humaner, mooier en beter leefbaar zou worden, terwijl dergelijke
vooruitgang eigenlijk niets anders is dan een creatie van de menselijke
verbeelding: een afgeleide waarheid die af en toe bijdraagt tot allerlei gerief
en dus zeker nuttig kan zijn, maar verder helemaal niet tot de essentie behoort.
Zo blijkt tijd enkel een praktische maatstaf om de duur aan te duiden van
allerlei natuurlijke verschijnselen zoals dag en nacht, groei en verval, of van
meer complexe bewegingen, die we ons voorstellen en min of meer ook menen te
kunnen voorspellen. Dit gaande van geboorte tot dood en nog verder in de
abstractie omtrent wat het ego hierna nog zou te wachten staan.
Want ook afgeleide waarheden zijn wat ze
zijn. Ze staan voor iets, voor een vertrouwde vorm. En we gaan er dagelijks mee
om. Als burgers hebben wij onze identiteitspapieren nodig, en tijdens onze
arbeid de kennis van de wetmatigheden of gewoonten van de natuur en haar
onderdelen, wat ertoe bijdraagt om comfortabele huizen te bouwen en dagelijks
gezond voedsel op de plank te krijgen. De wiskundige afspraak bijvoorbeeld dat
één plus één twee is, of het gegeven dat dinsdag op maandag volgt, blijkt zoals
de meeste overeenkomsten van een onmisbaar praktisch nut om een ordentelijke samenleving
mogelijk te maken. Bovendien is dit alles onschadelijk, want niets daarvan
staat een zuivere kijk in de weg. Maar door de langdurige omgang met al zulke afgeleide
waarheden is hiermee een misleidende vertrouwdheid ontstaan waardoor al te gauw
uit het oog verloren wordt wanneer deze boven zichzelf uitgroeien en ontaarden.
Zonder dat het beseft wordt, is een mens zich daarbij steeds één of meer
stappen voor en gaat hij, gehaast op weg naar het volgende, op automatische
piloot door het leven.
Nogmaals, ik ben geen beeldenstormer,
anarchist of moraalridder. Ik wil helemaal niet tegen andermans vormen van
verinnerlijking of zogenaamde menselijke diepgang tekeergaan. Maar als ik zo om
me heen kijk, komt het me voor dat deze veelal uit onwetendheid in een verkeerde
richting wordt gezocht: in allerlei vormen van prestige, succes, of volgens een
bekend, van tevoren uitgebroed recept, model, gedachtegoed, tendens of plan.
Er is een andere diepgang mogelijk! Een
waarbij alle afgeleide waarheden worden doorzien, zodat ze genomen worden voor
wat ze zijn, terwijl het steeds mogelijk blijft weer andere - deze welke
duidelijk niet bijdragen tot het praktische nut of de aangename kant van een ordentelijke
samenleving, - bewust te verwerpen. Dit om zich beter te kunnen richten op het
echte van de onnoembare fenomenen!
Feitelijk eist dit ledigheid op, of naaktheid
die aanduidt dat individuele groei als vorm van vergaren, of in de betekenis
van de levenslange strijd om anders, beter of volmaakter te zijn dan men al van
bij de geboorte is, onmiddellijk kan beëindigd worden. Hier zijn heus geen tijd,
noch ophefmakende gebeurtenissen voor nodig. Dit besef dat het leven elk moment
onder de gegeven voorwaarden voor het volle pond kan worden gesmaakt, is echter
pas mogelijk als men niet op de werkelijkheid vooruitloopt maar volkomen
stilstaat bij wat er gebeurt, als men afstand doet van elke doctrine en zich
niet langer door zichzelf, noch door anderen laat voorprogrammeren.
Nog boeiender wordt het van zodra de weigering
om aan de essentie van het bestaan te sleutelen, ervaren wordt als een bron van
creatief vertier. De moordende jacht op ongewone, meestal dure materialen om
zijn leven spannender te maken, hoeft dan niet langer. Het gaat er immers
eerder om volkomen stil te staan bij elk moment, te genieten van elke ademteug,
en daarbij een grotere gevoeligheid voor het zogenaamd gewone aan de dag te
leggen waardoor het mogelijk wordt het dagelijkse plotseling als buitengewoon
te ervaren en vandaar dan ook tevreden te zijn met weinig.
De waarden van taal, beelden of andere
blijvende vormen, zelfs van geld of macht, bestaan enkel op grond van
onderlinge afspraken. Zelfs al behoren deze mogelijk allang tot de historie, niets
hiervan dient op een gouden sokkel geplaatst! Alles wat tot de verbeelding
spreekt, kan telkens opnieuw worden uitgevonden! In de beeldende kunsten, de
literatuur, de muziek, op alle andere terreinen.
Het is mogelijk om zichzelf en de wondere wereld
in de grootste eenvoud te benaderen. Maar het is onmogelijk het wonderlijke en
genietbare van deze ervaringen via taal aan anderen duidelijk te maken. Dit zou
hetzelfde betekenen als een blindgeborene uitleggen hoe kleuren eruitzien. Zien
kan ieder enkel voor zichzelf.
Als de geestelijke bagage een last wordt,
verdient het aanbeveling deze ter plekke te dumpen. Zo wordt de verbeelding bewust
gesaneerd. Dit betekent niet dat er iets mis zou zijn met de verbeelding, of
aan de samenleving die geschraagd wordt door het gebruik van afgeleide
waarheden. Het vermogen tot abstraheren en fantaseren blijft een buitengewone
en nuttige menselijke gave. Maar deze krachten mogen ook niet uit de hand
lopen! Precies daarom verdienen ze de grootste zorg.
Een citroen is een citroen, - geen appel!
Door het anders uit te leggen dwaalt men af, wordt men verward of zelfs niet
goed wijs. Toch worden in het dagelijkse leven heel wat afgeleide waarheden
niet doorzien, zodat ze in valse of overdreven zin waarden buiten hun
proporties meekrijgen. Via de openbare geruchten raakt het hoofd volgepropt en besmet
door wat ik hier gemakshalve aanduid als het menselijke straatvuil: de in
omloop zijnde slogans, gemeenplaatsen, leugens, ideologieën. Dit komt door het
gebrek aan aandacht om de op het eerste gezicht verborgen structuren waarmee iedereen
te maken heeft, scherp van elkaar te onderscheiden. Zo krijgt de
gemeenschappelijk voorgestelde wereldorde met haar dwingende principes en
uitvaardigingen zeer vaak, of zeg maar bijna altijd, ten onrechte voorrang op het
leven zelf, gevat in de primaire gewaarwording van de enkeling. Zeker zijn heel
wat belanghebbende politici, bureaucraten, industriëlen, religieuzen en
ideologen van allerlei slag minder van deze stelling overtuigd. Hen zou ik
aanraden een kijkje te gaan nemen op de militaire kerkhoven en slagvelden, overal
ter wereld en na te denken over de diepere oorzaken hiervan.
Als afgeleide waarheden onjuist worden
beoordeeld en moedwillig of door gebrek aan aandacht zonder de nodige reserves worden
uitgebazuind, alsof het om absolute waarheden zou gaan, veranderen zij daardoor
in leugens. Het gevolg is maatschappelijke conventie: een vorm van blindheid,
waardoor de enkeling dit buitengewone leven eerder gaat ervaren als een sleur.
Het verstikkend gevoel waarvoor hij geneigd is weg te vluchten in alcoholmisbruik
of andere verslavingen, komt dan al gauw om de hoek gluren. Samengevoegd met de
geestelijke vernauwing van een massa anderen, kunnen daardoor zelfs rampzalige
conflictsituaties ontstaan. Zoals in het bekende sprookje ‘De nieuwe kleren van
de keizer’ wordt er dan klakkeloos voortgeborduurd op de kletspraat van anderen.
Want door de kuddegeest, het gebrek aan een persoonlijke visie, of uit
gemakzucht, neigt de enkeling er gauw toe zich achter de meerderheid te scharen.
Een interpretatie of leugen als absolute waarheid
vooropstellen duidt in de meeste gevallen op domheid, soms ook op menselijke
hoogmoed, wat feitelijk een vorm is van gekte! Niet enkel leidt een dergelijke
dwaling onvermijdelijk tot de val, tot collectieve waanzin, zoals oorlog,
terrorisme en andere gewelddaden. Want wie niet leeft, krijgt op een of andere
wijze ook voortdurend klop van dat leven! Elke misvatting brengt het individuele
leven immers dichter bij wat ik, bij gebrek aan een betere term, de hel op
aarde zou noemen. De hel van de illusie, of het lijden onder de vervreemding.
Dergelijk lijden brengt geen troost, geen
verlichting. Want afgesloten van het leven voelt een mens zich blijvend
tekortgedaan. Daarentegen leidt het onbevangen zien moeiteloos en zonder
omwegen naar het ogenblikkelijke feit dat jij als onnoembare waarnemer, jij als
niet te identificeren enkeling, ja, jij als feitelijk gebeuren, de hele wereld
bent, - zowel niemand als iedereen! Het gaat dan over echt en intens leven,
over deugd zonder deugdzaamheid.
Maar laten we dergelijke gevleugelde
woorden, zoals in het verleden al te vaak is gebeurd, niet weer misbruiken!
Laten we evenmin toe dat een of andere idealistische verbeelding met de
waarheid aan de haal gaat. Laten wij er de voorkeur aan geven een grote stap
terug te zetten om eenvoudigweg bij onszelf stil te staan, - jawel, ieder bij
zijn eigen venster!
Kijken zonder de beelden te interpreteren.
Kijken in het heden, zonder van iets anders te dromen. Kijken met een
grenzeloze fijngevoeligheid. Dit betekent: de echte wereld omhelzen. Het bos
voor onze neus. De luchten binnen het geheel van onze gewaarwordingen. Kijken en
vaststellen dat alles is zoals het eruitziet, dat dit onloochenbare
waarheidsgegeven in ons is en ons tegelijk volledig omsluit, zoals een vis zwemmend
omgeven wordt door eindeloos water: het vervult elke oogopslag van een bevrijdende
zekerheid die meer is dan genoeg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten