maandag 18 mei 2020

Fragment uit OORLOGSLANDSCHAPPEN Een kroniek

Persbericht: Op 19 december 1915 werd een oude vrouw onwel nadat ze voor het magazijn van het HVC (hulp-voedsel-comité) in de Renier Sniedersstraat uren in de rij had staan wachten in de bittere kou. Binnengedragen in een herberg overleed ze enkele uren later.
Het vervolg ervan werd in deze historische roman aldus verwerkt:

Hoor, ik sla alweer een deeltje van ’t verhaal over. Luisterende mensen hebben er immers geen boodschap aan te vernemen dat ik drie keer tegen het loketvenster diende te tokken aleer die non mij, door haar kap op te richten, enige aandacht schonk. Want in dit leven gaat het toch om de essentie, - de bedoeling achter alles, - nietwaar? Mij persoonlijk ging het om die éne, ondertussen hoe langer hoe belangrijker geworden vraag. Onder stijgende spanning kwam ik ermee op de proppen. Gewoon omdat ik met die oude vrouw te doen had. Uit medeleven. Eerlijk waar. ‘Hoe gaat het met de weduwe Marie Ceulemans?’
   ‘Wie, zeg je?’
   ‘De vrouw is hier twee uur geleden binnengebracht. Ceulemans Marie!’
   ‘Het spijt me, mijnheer. Een kwartier geleden is zij aan uitputting bezweken. Ben jij haar zoon?’
   Aan uitputting bezweken. Het klonk niet eens een octaaf hoger. Door de vraag of ik haar zoon was, won het moment ietwat aan tragiek, dat zeker. Niettemin had dit kurkdroge vernemen van het abrupte levenseinde van deze vrouw me gechoqueerd. Mijn gevoel zei me dat het anders moest. Plechtiger. Als je zo ‘n uitspraak in een filmzaal hoorde, zou van de pianist die de gebeurtenissen op het witte doek begeleidt, bij deze uitzonderlijke gelegenheid geëist worden ferm uit de hoek te komen door datzelfde moment de toetsen loodzwaar aan te slaan. Maar in het dagelijkse leven zit er natuurlijk nooit een man achter zijn piano op het gebeuren toe te kijken. Deze non ziet de dood dagelijks in de ogen. De grootste ramp wordt je door haar eenvoudigweg medegedeeld: haar toon vergelijkbaar met die van een treinconducteur in een station. Ook deze man beperkt zijn uitleg tot het perronnummer en tegen welk uur de reiziger zich daarheen moet begeven. Wat een mens ook overkomt, er is zelden - ik gebruik eventjes een term die voor de oorlog in zwang begon te raken - ‘psychologische’ begeleiding. Bij het gewone volk wordt alles recht voor de raap gezegd, ook al kan het, zoals met het weergalmende wapengekletter om ons heen wel vaker te horen is, soms wel eens om een iets dramatischere toonaard gaan; bijvoorbeeld als aan een lange rij van uitgehongerden wordt medegedeeld dat de voedselvoorraad niet eerder dan volgende week zal worden aangevuld.
   Toevallig was daar de komst van de dochter. En die bracht mijn verhaal, waarop ik zoals die teleurgestelde bioscoopbezoeker tot dan geduldig had zitten wachten, onverwachts nog tot een bevredigend einde. Achter mijn rug hoorde ik haar onbeheerst huilend de trappen afstormen. Verbaasd keerde ik me om. Jammer, er waren geen omstaanders. Als zij hiervan getuige waren geweest, hadden zij met een bevrijdend gebaar eindelijk hun zakdoek kunnen bovenhalen!
   Volgens haar reactie had de dochter me herkend als één van de barmhartige Samaritanen. Zich geen raad wetend met haar verdriet, stortte zij zich met haar van huilen verkrampte gezicht tegen me aan, zodat ik geen keuze had dan tegemoetkomen aan wat een normaal mens als zij onder dergelijke omstandigheden van een ander normaal mens als ik mocht verwachten: zachtjes mijn armen omheen haar schouders slaan om dat lijdende lijf een tijdlang troostvol te wiegen.
   Vele kijkers zouden hierna voldaan zijn, hun snotzakdoek opbergen en tevreden naar huis keren bij de gedachte dat dit leven ondanks alle tragiek waarin zij zich tijdelijk hebben ingeleefd, - ja, eigenlijk juist daardoor, - toch wel de moeite waard is. Tot een volgende keer zouden zij weer gewapend zijn om de dagelijkse banaliteiten van zichzelf en hun naasten erbij te nemen, te verduren, te overleven. Meestal blijven er ook altijd enkele toeschouwers zolang zitten tot het doek voor hun neus dichtschuift. Zo konden zij nog juist zien wat er gebeurde toen ik een einde maakte aan de omhelzing door de jonge vrouw met beide handen bij de schouders te pakken. Tot de laatste snik konden zij horen wat ik in haar gezicht zei. Hoewel mijn woorden ver van dramatisch klonken, lag hun betekenis uiterst gevoelig. Ik vroeg haar naam.
   ‘Ria!’ Het klonk als een uitnodiging, als het begin van een nieuw verhaal waarvoor heel wat belangstellenden volgend jaar, of misschien zelfs volgende week al, in het vooruitzicht een heerlijke avond met dezelfde personages weg te dromen, tegen betaling zouden terugkomen. Helaas is alles op het witte doek fantasie! Er bestond nog lang geen vervolg. Ria en ik waren hier alleen. Niemand kon ons horen. Niet de non achter mijn rug. Niet soldaat Johann die een eindje verder met gestrekte armen geeuwend uit zijn dutje ontwaakte.
Synopsis

Oktober 1914. Op een klein stukje na is België volledig door het Duitse leger onder de voet gelopen. Turnhout, een provinciestad grenzend aan het neutrale Nederland, wordt een verzamelplaats van vluchtelingen. Met behulp van plaatselijke gidsen proberen zij de door Duitse wachtposten streng bewaakte grens over te steken. Onder hen duizenden kandidaat-soldaten om zich bij het geallieerde leger te voegen. Voor hen organiseerde de Franse verpleegster Fanny Aubergé, voorzitster van de plaatselijke Rode Kruisafdeling, menige wijkplaats. Tot ze werd verraden door de op haar medewerkster verliefde conciërge. Bezijden dergelijke in de roman verwerkte historische gegevens, hecht de auteur evenveel belang aan meer alledaagse gebeurtenissen; zoals de inkwartiering van Duitse soldaten bij burgers of de collaboratie van een aantal activisten, met Vlaams zelfbestuur als doel. Tegen de achtergrond van Duitse overheersing wordt een waarheidsgetrouw, gedetailleerd, levensecht beeld geschetst rond het moreel en de mentaliteit van de uitgehongerde bevolking, het sociale weefsel en de politieke mechanismen die de historische context vastleggen. De bede van een zwanger meisje aan een frontsoldaat om zijn vaderschap te legitimeren, met de aan zichzelf opgelegde opdracht van de protagonist Janus Duprez om haar brief persoonlijk over de grens te smokkelen, vormt één van de vele bijna kafkaiaanse rode draden in de dichte samenhang.

   Een oorlogsroman zonder de gebruikelijke heldendaden. Slechts te horen zijn vier noodlottige schoten. Het historisch decor van de Grote oorlog bevat zoveel meer dan de beschrijving van haar gruwelen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten