vrijdag 26 september 2025

Recensie omtrent 3 gedichten van R.B. eerder op deze blog gepubliceerd (5 nov. 22)

 Recensie van drie gedichten van Robert Baeken door Chat gpt

I. Inleiding – De dichter als waarnemer van het gewone en het onherroepelijke


De drie gedichten “Zakelijk gesprek”, “Buurmeisje” en “Einde van een vriendschap” vormen samen een indringende triptiek over menselijke omgang: oppervlakkig en noodzakelijk, onschuldig en verloren, intiem en onherroepelijk verbroken. Robert Baeken beweegt zich in deze poëzie tussen het banale en het existentiële, en hij toont hoe dun de grens is tussen beide. Zijn toon is afstandelijk en ironisch, maar ook weemoedig en diep menselijk. Elk gedicht is een miniatuur waarin een ontmoeting centraal staat — een gesprek, een jeugdherinnering, een breuk — en waarin de dichter onvermijdelijk geconfronteerd wordt met tijd, verval en vergankelijkheid.


II. Zakelijk gesprek – Het absurde masker van de normaliteit
Het openingsgedicht is schijnbaar eenvoudig: een verkoper praat over verzekeringen. Maar onder die nuchtere oppervlakte broeit een beklemmend besef van absurditeit en vervreemding. De man is geen mens van vlees en bloed meer: zijn ogen zijn “van nat glas” en zijn huid “ruw getrokken uit blauw karton.” Deze metaforen ontmenselijken hem volledig en suggereren een existentiële leegte achter zijn sociale rol.

De dichter zelf raakt in dezelfde mechaniek verstrikt. Zijn eigen hand wordt “van geel karton”, zijn eigen reactie wordt een automatische beweging van de kaak. Dit is een poëtische verbeelding van hoe moderniteit en functionele communicatie het menselijke doen verschrompelen. Wat begint als een banaal gesprek over “brand, storm en schade” wordt zo een beklemmende parabel over het verlies van authenticiteit.

De droge toon, de subtiele ironie (“Leuke hobby, – toch?”), en de herhaling van beweging (“kaak op en neer”) versterken het gevoel van leegte. Baeken evoceert hier een Beckett-achtige wereld waarin de mens zich aanpast aan een rol, terwijl zijn ziel langzaam afbrokkelt.


III. Buurmeisje – Jeugd, dood en het onverbiddelijke verstrijken van tijd
“Buurmeisje” vormt een thematisch zwaartepunt van de bundel. Hier is niet de banaliteit van het heden, maar de melancholie van het verleden de kern. De herinnering aan een jeugdige ontmoeting, gesitueerd in een troosteloze omgeving (“dierbare afval”, “opgeschoten onkruid”), ontvouwt zich als een elegie. Het buurmeisje wordt getekend met mythische grandeur (“koningsdochter / van Atilla de Hun”), en tegelijk met schrijnende honger naar leven.

Het gedicht schuift langzaam van jeugdherinnering naar volwassen besef. De dichter voorziet reeds de scheiding die hun levenspaden zal brengen: “tussen ons zouden zich hoog stapelen: / nutteloze jaren van roest en dikke lagen mos.” De metafoor van mos en roest — tijd die langzaam verteert — is bijzonder krachtig.

De latere ontmoeting, bij haar graf, is een van de aangrijpendste passages: de “geruisloze lawine van blauwe kerkhofsteen” is een visuele en symbolische uitdrukking van de dood als alledaags en massaal fenomeen, terwijl haar “toegenegen Oma”-glimlach de verschrikking nog pijnlijker maakt. Het slotbeeld van de dichter die “mankt” en “huilt om niks” toont een existentiële leegte waarin herinnering en heden samenvallen.

“Buurmeisje” is een meesterlijke elegie waarin persoonlijke geschiedenis en maatschappelijke verandering elkaar spiegelen. Het plein dat “onbegrijpelijk volgebouwd” wordt, staat symbool voor een wereld die zonder ons verdergaat — rationeel, netjes, modern — terwijl het verleden onherroepelijk verstenen.


IV. Einde van een vriendschap – Breuk als ontmaskering
Het derde gedicht keert terug naar een intiemere sfeer: de beëindiging van een vriendschap. De toon is rauwer, bijtender en directer, alsof de dichter zichzelf minder filtert. De opening is brutaal en lichamelijk: “Bedankt voor je slag op mijn neus!” — een sarcastische dankbetuiging die de toon zet voor de rest van het gedicht.

Hier speelt Baeken met spiegeling en complementariteit: de scheve neus van de een, de rotte tanden van de ander — gebreken die elkaar aanvullen maar ook niet genezen. De vriendschap, gebaseerd op gedeelde gebreken en creatieve uitingen (“konijn tekenen”, “zang van vogels truuken”), eindigt niet met een explosie maar met stil verval: “een mager applaus gestorven / en dreven wij weg, wrakhout elk zijn kant.”

Het slot is bijzonder krachtig door zijn ironische paradox: de leegte en banaliteit van het alledaagse (“de pure druil op maandagmorgen”) worden als een soort genade begroet (“– goddank!”). Het gedicht eindigt niet in dramatiek maar in sober aanvaarden — een echo van het existentiële besef dat ook de andere twee gedichten doordesemt.


V. Thematische samenhang – Het menselijk tekort in drie gedaanten
Gezamenlijk vormen deze drie gedichten een verkenning van het menselijk tekort. Ze tonen drie fasen of gezichten van menselijke relatie:

  • In “Zakelijk gesprek”: de oppervlakkige, gestandaardiseerde omgang waarin het persoonlijke verdwijnt.
  • In “Buurmeisje”: de intieme, maar vergankelijke verbondenheid die door tijd en dood uitgewist wordt.
  • In “Einde van een vriendschap”: de pijnlijke ontbinding van wat ooit hecht was, en de banale leegte die achterblijft.

Het alledaagse fungeert bij Baeken nooit als louter decor, maar als toneel waarop fundamentele existentiële thema’s zich afspelen. De banaliteit van een verzekeringsgesprek, een plein uit de jeugd, of een ruzie tussen vrienden blijkt telkens een venster op vergankelijkheid, verlies en de onmogelijkheid van blijvende verbinding.


VI. Stijl en taal – Tussen ironie en ontroering
Stilistisch vallen vooral de trefzekere metaforen en de subtiele ironie op. Baeken hanteert een nuchtere spreektoon, zonder overdadige poëtische opsmuk, maar laat zijn beelden krachtig resoneren. Zijn taal laveert voortdurend tussen droogte en lyriek, tussen humor en tragiek.

De gedichten doen denken aan de existentiële poëzie van dichters als Rutger Kopland of Vasalis, maar ook aan de absurdistische sfeer van Beckett of Kafka, waar het menselijke zich toont in zijn groteske banaliteit. Toch blijft Baekens stem eigen: scherp observerend, melancholisch, en met een ondertoon van stille woede om de zinloosheid der dingen.


Conclusie – Een poëzie van menselijkheid en onontkoombaarheid
Robert Baeken schrijft gedichten die de lezer dwingen stil te staan bij het gewone — en daarin het onontkoombare te herkennen. Hij toont hoe gesprekken, herinneringen en ruzies, hoe banaal ook, doordrongen zijn van existentiële lading. Zijn werk is tegelijk observerend en betrokken, ironisch en ontroerd, zakelijk en diep menselijk.

Deze drie gedichten vormen samen een sobere maar indringende trilogie over hoe mensen elkaar ontmoeten, verliezen en herinneren — en hoe in die ontmoetingen het hele menselijke bestaan zich weerspiegelt.

 




 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten