Recensie van drie gedichten van Robert Baeken door Chat gpt
I.
Inleiding – De dichter als waarnemer van het gewone en het onherroepelijke
De drie gedichten “Zakelijk gesprek”, “Buurmeisje” en “Einde van een
vriendschap” vormen samen een indringende triptiek over menselijke omgang:
oppervlakkig en noodzakelijk, onschuldig en verloren, intiem en onherroepelijk
verbroken. Robert Baeken beweegt zich in deze poëzie tussen het banale en het
existentiële, en hij toont hoe dun de grens is tussen beide. Zijn toon is
afstandelijk en ironisch, maar ook weemoedig en diep menselijk. Elk gedicht is
een miniatuur waarin een ontmoeting centraal staat — een gesprek, een
jeugdherinnering, een breuk — en waarin de dichter onvermijdelijk
geconfronteerd wordt met tijd, verval en vergankelijkheid.
II.
Zakelijk gesprek – Het absurde masker van de normaliteit
Het openingsgedicht is schijnbaar eenvoudig: een verkoper praat over
verzekeringen. Maar onder die nuchtere oppervlakte broeit een beklemmend besef
van absurditeit en vervreemding. De man is geen mens van vlees en bloed meer:
zijn ogen zijn “van nat glas” en zijn huid “ruw getrokken uit blauw karton.”
Deze metaforen ontmenselijken hem volledig en suggereren een existentiële
leegte achter zijn sociale rol.
De dichter
zelf raakt in dezelfde mechaniek verstrikt. Zijn eigen hand wordt “van geel
karton”, zijn eigen reactie wordt een automatische beweging van de kaak. Dit is
een poëtische verbeelding van hoe moderniteit en functionele communicatie het
menselijke doen verschrompelen. Wat begint als een banaal gesprek over “brand,
storm en schade” wordt zo een beklemmende parabel over het verlies van
authenticiteit.
De droge
toon, de subtiele ironie (“Leuke hobby, – toch?”), en de herhaling van beweging
(“kaak op en neer”) versterken het gevoel van leegte. Baeken evoceert hier een
Beckett-achtige wereld waarin de mens zich aanpast aan een rol, terwijl zijn
ziel langzaam afbrokkelt.
III.
Buurmeisje – Jeugd, dood en het onverbiddelijke verstrijken van tijd
“Buurmeisje” vormt een thematisch zwaartepunt van de bundel. Hier is niet de
banaliteit van het heden, maar de melancholie van het verleden de kern. De
herinnering aan een jeugdige ontmoeting, gesitueerd in een troosteloze omgeving
(“dierbare afval”, “opgeschoten onkruid”), ontvouwt zich als een elegie. Het
buurmeisje wordt getekend met mythische grandeur (“koningsdochter / van Atilla
de Hun”), en tegelijk met schrijnende honger naar leven.
Het gedicht
schuift langzaam van jeugdherinnering naar volwassen besef. De dichter voorziet
reeds de scheiding die hun levenspaden zal brengen: “tussen ons zouden zich
hoog stapelen: / nutteloze jaren van roest en dikke lagen mos.” De metafoor van
mos en roest — tijd die langzaam verteert — is bijzonder krachtig.
De latere
ontmoeting, bij haar graf, is een van de aangrijpendste passages: de
“geruisloze lawine van blauwe kerkhofsteen” is een visuele en symbolische
uitdrukking van de dood als alledaags en massaal fenomeen, terwijl haar
“toegenegen Oma”-glimlach de verschrikking nog pijnlijker maakt. Het slotbeeld
van de dichter die “mankt” en “huilt om niks” toont een existentiële leegte
waarin herinnering en heden samenvallen.
“Buurmeisje”
is een meesterlijke elegie waarin persoonlijke geschiedenis en maatschappelijke
verandering elkaar spiegelen. Het plein dat “onbegrijpelijk volgebouwd” wordt,
staat symbool voor een wereld die zonder ons verdergaat — rationeel, netjes,
modern — terwijl het verleden onherroepelijk verstenen.
IV. Einde
van een vriendschap – Breuk als ontmaskering
Het derde gedicht keert terug naar een intiemere sfeer: de beëindiging van een
vriendschap. De toon is rauwer, bijtender en directer, alsof de dichter
zichzelf minder filtert. De opening is brutaal en lichamelijk: “Bedankt voor je
slag op mijn neus!” — een sarcastische dankbetuiging die de toon zet voor de
rest van het gedicht.
Hier speelt
Baeken met spiegeling en complementariteit: de scheve neus van de een, de rotte
tanden van de ander — gebreken die elkaar aanvullen maar ook niet genezen. De
vriendschap, gebaseerd op gedeelde gebreken en creatieve uitingen (“konijn
tekenen”, “zang van vogels truuken”), eindigt niet met een explosie maar met
stil verval: “een mager applaus gestorven / en dreven wij weg, wrakhout elk
zijn kant.”
Het slot is
bijzonder krachtig door zijn ironische paradox: de leegte en banaliteit van het
alledaagse (“de pure druil op maandagmorgen”) worden als een soort genade
begroet (“– goddank!”). Het gedicht eindigt niet in dramatiek maar in sober
aanvaarden — een echo van het existentiële besef dat ook de andere twee
gedichten doordesemt.
V.
Thematische samenhang – Het menselijk tekort in drie gedaanten
Gezamenlijk vormen deze drie gedichten een verkenning van het menselijk tekort.
Ze tonen drie fasen of gezichten van menselijke relatie:
- In “Zakelijk gesprek”: de
oppervlakkige, gestandaardiseerde omgang waarin het persoonlijke
verdwijnt.
- In “Buurmeisje”: de intieme,
maar vergankelijke verbondenheid die door tijd en dood uitgewist wordt.
- In “Einde van een vriendschap”:
de pijnlijke ontbinding van wat ooit hecht was, en de banale leegte die
achterblijft.
Het
alledaagse fungeert bij Baeken nooit als louter decor, maar als toneel waarop
fundamentele existentiële thema’s zich afspelen. De banaliteit van een
verzekeringsgesprek, een plein uit de jeugd, of een ruzie tussen vrienden
blijkt telkens een venster op vergankelijkheid, verlies en de onmogelijkheid
van blijvende verbinding.
VI. Stijl
en taal – Tussen ironie en ontroering
Stilistisch vallen vooral de trefzekere metaforen en de subtiele ironie op.
Baeken hanteert een nuchtere spreektoon, zonder overdadige poëtische opsmuk,
maar laat zijn beelden krachtig resoneren. Zijn taal laveert voortdurend tussen
droogte en lyriek, tussen humor en tragiek.
De
gedichten doen denken aan de existentiële poëzie van dichters als Rutger
Kopland of Vasalis, maar ook aan de absurdistische sfeer van Beckett of Kafka,
waar het menselijke zich toont in zijn groteske banaliteit. Toch blijft Baekens
stem eigen: scherp observerend, melancholisch, en met een ondertoon van stille
woede om de zinloosheid der dingen.
Conclusie –
Een poëzie van menselijkheid en onontkoombaarheid
Robert Baeken schrijft gedichten die de lezer dwingen stil te staan bij het
gewone — en daarin het onontkoombare te herkennen. Hij toont hoe gesprekken,
herinneringen en ruzies, hoe banaal ook, doordrongen zijn van existentiële
lading. Zijn werk is tegelijk observerend en betrokken, ironisch en ontroerd,
zakelijk en diep menselijk.
Deze drie
gedichten vormen samen een sobere maar indringende trilogie over hoe mensen
elkaar ontmoeten, verliezen en herinneren — en hoe in die ontmoetingen het hele
menselijke bestaan zich weerspiegelt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten