zaterdag 1 november 2025

De Afwezigheid, hoofdstuk 5: Het lachende lijden

Dat mijn broer om als leerling aan de academie te worden toegelaten, tegelijk met een aantal medekandidaten eerst nog zijn vaardigheden moest tonen, wisten we, en daar hadden we trouwens het volste begrip voor.
   Na wekenlang intens tekenen en schilderen, brak voor hem de dag aan waarop hij eindelijk wat van zijn ongelooflijk talent kon laten zien. Maar wellicht had Umberto, in plaats van het aan de leerlingen voorgezette stilleven vakkundig na te schilderen, er beter wat op los gekliederd, zoals het de laatste jaren bij veel knutselaars in de mode is. Of anders had Papa toch gelijk telkens hij beweerde dat de samenleving niet zo in elkaar steekt als we graag geloven. Dat ervaarde hij op zijn bedrijf ook dagelijks zo. Tegenwoordig wordt er te vaak geluisterd naar leugenaars en mooipraters. Hij herhaalde dat Umberto bij het neerpennen van zijn motivatie om voor een kunstenaarsloopbaan te kiezen, vast te weinig had overtuigd. Het oordeel van de jury luidde negatief.
   Ondanks dit teleurstellende nieuws keek ik met bewondering naar het stilleven dat hij thuiskomend van de academie onder de arm droeg en dat Mama nog voor we aan tafel gingen, boven de dressoir had opgehangen. Het is een klein loflied op de schoonheid van een schuin opstaand, geglazuurd bord, een glazen waterkruik waaraan nog enkele druppels hangen en wat uien, achteloos neergegooid over een schoon uit de linnenkast gehaald tafelkleed: het pas ontvouwen doek besprenkeld met een fris, blauwachtig licht.
   Wij waren er ‘t hart van in, maar jammer genoeg hielp zulks niet Umberto alsnog in de academie te doen belanden.
   ‘Je had geschreven dat je dolgraag tekent en schildert,’ vroeg Richard hem tijdens de soep. ‘En verder dus helemaal niets?’
   ‘Verder n… niets!’
   ‘Je had toch wel iets kunnen zeggen over het belang van de kunstenaar in onze maatschappij, of over zijn toekomst. Over hoe jij de vernieuwing ziet in de hedendaagse kunst. Over hoe jij denkt later als kunstenaar aan de bak te komen! Er zijn nog zoveel andere motieven!’
   Hoewel Richard het beslist goed met hem voorhad, klonk het als bij het begin van een ruzieachtig dispuut. Mijn zachtaardige broer die er steeds alles voor overheeft om de huiselijke vrede te bewaren, ging het met een passief schouderophalen uit de weg.
   ‘Je moet je doen gelden, Umberto! Je moet leren van je af te bijten! Anders word je niet gehoord. En wie niet gehoord wordt, bestaat ook niet! In dat geval vrees ik het ergste voor je.’
   Er viel een afwachtende stilte.
   ‘Goed, dat hebben we dan achter de rug! Wat nu?’
   Als ik Richard dus goed begreep, had Umberto zijn kans tot een kunstenaarsloopbaan door het besluit van de jury definitief verspeeld, zodat hem eigenlijk niets anders overbleef dan zijn studies aan de universiteit voort te zetten.
   Hoewel ik ook niet meteen een andere oplossing zag, vond ik toch wel wat in Umberto’s argument dat de liefde voor zijn kunst hem in de gelegenheid stelt alle andere verlangens te doen vergeten. Zelf wilde ik trouwens ook niets liever dan later een beroep uitoefenen waarbij ik iets met de handen kon doen, zoals kapster of naaister, in plaats van secretaresse waarvoor ik tegen mijn zin verder zou studeren, eenvoudigweg omdat me na Umberto’s koppige keuze meer dan ooit het lef ontbrak om op mijn beurt tegen de wil van onze ouders in te gaan.
   Toen ik het plotseling voor mijn broer opnam, sprak ik dus ook een beetje ten gunste van mezelf.
   ‘Het enige dat Umberto belangrijk vindt, is de liefde waarmee hij iets doet. En daarom is hij kunstenaar. En daarom hebben die professoren ongelijk!’
Dat is waar!’ trad Mama me onmiddellijk bij. ‘Honderd jaar geleden heeft diezelfde Antwerpse Academie die arme Vincent er eveneens uitgebonjourd! En waarom zou Umberto het niet elders proberen? In Berchem is, geloof ik, nog een belangrijke hogeschool voor kunst gevestigd. Wij zullen het adres dadelijk in de telefoongids opzoeken!’
   ‘Oké! Jullie doen maar!’ gaf Richard zich meteen gewonnen. Naast blijde hoop voor Umberto, beleefde ik een ogenblik van triomf. Het was alsof ik achter Papa’s diepe zucht gehoord had: ‘Van één vrouw winnen is moeilijk, van twee onmogelijk!’
   Na het avondeten vond Mama inderdaad het adres en telefoonnummer. Zonder dralen greep zij de hoorn.
   Ik spoedde me met het goede nieuws dat zij tijdens haar gesprek van de dienstdoende secretaris had vernomen, naar Umberto’s atelier, een optrekje dat Papa na lang aandringen van Mama bij het begin van de vakantie had ontruimd.
   Hij zat in zijn ontbloot bovenlijf voor de spiegel, bezig met het tekenen van een somber zelfportret op doek.
   ‘Hier! Je krijgt een tweede kans. Maandagmorgen begint het toelatingsexamen!’ Ik legde het adres van de hogeschool naast het bakje voor zijn houtskool en keek in de spiegel.
   ‘Ben je niet tevreden?’
   ‘Jazeker... Bedankt! Je bent een lieve zus!’
   ‘Toch maakt het je niet blij!’ hield ik vol, daar het gezicht in de spiegel even somber bleef als het zelfportret. Terwijl Umberto onafgebroken en diep geconcentreerd doorging, voelde ik me wat opzij geduwd: een element uit de dagelijkse werkelijkheid dat naast het product van zijn scheppende verbeelding helemaal in het niet zonk. Dit zwijgend verglijden terwijl ik de vorderende staat van zijn werk aanschouwde, begon op me te wegen.
   Hij gooide de houtskool in zijn bakje. Mogelijk boden de zuinige lijnen hem al genoeg houvast om het schilderen aan te vangen.
   ‘Sinds... het verdwijnen... van M... Matthias... Kk... kann... ik niet meer te...leurgesteld worden! De bodem...’
   Ik bleef geduldig wachten.
   ‘De bodem... is bereikt! Geen... ongeluk meer! Mij kan niets... meer overkomen! Desnoods... gaat Mama... van Richard weg! Desnoods ga ik later in een caravan wonen... Het kan me niet schelen! Maar ik wil wel... blijven schilderen!’
   Umberto’s doordringende blik zocht mijn aanwezigheid in de spiegel. ‘Schild... sch... ch... dren... is het laatste dat ik opgeef!’ gorgelde hij al die moeilijke woorden met een laatste inspanning over de rand van zijn lippen. Daarna liet hij het voorhoofd met een zucht op de toppen van zijn gestrekte vingers zakken.
   Ik begreep dat mijn opmerking bij mijn broer gedachten had losgeweekt die hem al een tijd sterk beroerden.
   ‘Het spijt me,’ zei ik, hoewel ik niet inzag waarom ik spijt zou hebben. Want als Umberto de waarheid sprak, zou hij zich niet gekweld voelen. Tegen mij mocht hij trouwens alles zeggen.
   Maar nu zat ik met het weinige dat ik had gehoord: de kans dat Mama van Richard zou weggaan. Daarmee werd, wat er eerst enkel had uitgezien als een vaag voorgevoel, in één handomdraai verheven tot een beangstigend feit. Als ik ergens spijt van had, dan enkel omdat ik Umberto al zo erg had uitgeput dat ik hem niet onmiddellijk meer duidelijkheid omtrent Mama en Richard durfde vragen.
   Ik wees naar een wazige gestalte achter zijn schouder op het doek. ‘Hé, wat is dat?’
   Umberto haalde zijn schouders op, draaide zijn rolstoel en begon tussen de verftubes te rommelen. ‘Een raadsel... Raadsels moeten... raadsels blijven!’
   Daar het zolang duurde eer hij een paar vette stralen over zijn palet had uitgeknepen, kreeg ik niks te zien. Het gevoel bekroop me dat ik te veel vragen stelde, waardoor mijn aanwezigheid hem stoorde.
   ‘Ik laat je beter alleen met je vaagheden en raadsels. Roep me als het klaar is! Ik ben nieuwsgierig.’

(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten